☰ Menu

Evert W. van der Poll, Dopen en laten dopen. Een bijbelse opdracht in de praktijk

Evert is als kind gedoopt en opgegroeid in een Vrije Evangelische Gemeente (blz. 159), na zijn bekering (opnieuw) gedoopt in een ‘vrije dienst’, samen met zijn broer en vader (blz. 160). Hij studeerde theologie in Engeland, Utrecht en later in Frankrijk. Hij was actief in een evangelische gemeente (met geloofsdoop), om vervolgens hervormd predikant in Lelystad te worden (blz. 161). Volgens Wikipedia nam hij na drie jaar ontslag vanwege zijn doopstandpunt. Hij werd mede-initiatiefnemer van het Evangelisch Werkverband en mede-oprichter van twee evangelische gemeenten en promoveerde op de Messiaanse Joodse beweging en haar godsdienstige praktijk. Hij is gasthoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven (België) en baptistenpredikant in Frankrijk, waar hij ook woont.
Zijn achtergrond maakt duidelijk waarom hij in Dopen en laten dopen veel schrijft over de Joodse achtergrond van de doop en daarnaast heel pragmatisch en ontspannen probeert een weg te wijzen om binnen de kerken met een kinderdooppraktijk voor de geloofsdoop uit te komen.

Onderdompeling
Mattheüs 28:19 kan ook zo vertaald worden: ‘Maakt alle volken tot Mijn discipelen en dompelt hen onder in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes’ (blz. 24). Van der Poll pleit daarom bij het dopen voor onderdompelen in plaats van besprenkeling of begieting. Paulus roept op om navolgers van Jezus te zijn (1 Thessalonicenzen 1:6; 1 Korinthe 11:1; Filippenzen 3:17). Jezus werd gedoopt door onderdompeling. Dopen door onderdompeling is een ‘kwestie van navolging’ (blz. 27-29).

Dopen op geloof
Om gedoopt te kunnen worden, moet je eerst geloven (Hebreeuws: aman; vergelijk ons ‘amen’). Geloven is: a) amen zeggen op wat God heeft geopenbaard; b) een vertrouwensrelatie met God hebben (vergelijk Spreuken 3:5) (blz. 31-32). Je stelt je voor Hem open, je grijpt de reddende hand van je Verlosser: je komt tot bekering, je ‘komt tot geloof’ (Handelingen 4:32), je wordt discipel, je neemt Jezus aan als Heer. Dan mag je worden gedoopt (Handelingen 8:36-37) (blz. 34, 36, 39, 41).
Het discipel zijn, het meer gaan lijken op Jezus, is een groeiproces. Daarvoor heb je Hem nodig (Johannes 15:5) (blz. 41). Met het aanvaarden/aannemen van Jezus als Here, als je gelooft in Zijn Naam, word je een discipel en mag je worden gedoopt (blz. 41-42). De Bijbel leert dat je gedoopt wordt op grond van je belijdenis ‘Jezus is Heer, Jezus is de Zoon van God’ (Filippenzen 2:10-11; 1 Johannes 4:14-15) (blz.46-47). Die belijdenis vergde moed in een tijd van vervolgingen. Paulus wijst in dit verband op het werk van de Heilige Geest (1 Korinthe 12:3) (blz. 48). Met de doop zeg je wat je gelooft. En in de doop zegt God tegen jou: Ik neem jou voor mijn rekening (blz. 52-53).

In zee, wolk en Mozes gedoopt
Van der Poll legt in zijn boek de Joodse achtergrond van de doop uit. 1 Korinthe 10:1-2 moet je eigenlijk van achter naar voren lezen: Israël werd gedoopt in drie fasen:
– In de zee gedoopt: het water maakte scheiding tussen de slavernij van Egypte (het oude leven) en het leven in de woestijn, met manna en vleespotten (het nieuwe leven) (blz. 56).
– In de wolk gedoopt: het water ging mee in de wolk die overdag de weg wees (Gods leiding en zorg).
– In Mozes gedoopt: dat wil zeggen, op bevel van degene die het volk de Wet van God zou geven, bij de berg Sinaï. Daar waste het volk in drie dagen zijn kleren en daarmee zichzelf en werd zij gereinigd om schoon voor God te verschijnen (Exodus 19:10-11; Ezechiël 16:8-9) (blz. 56-58). Het wassen van het lichaam is een teken van een innerlijke reiniging (Marcus 7:2-4). De geestelijke vernieuwing en het water horen bij elkaar en moet je niet scheiden (blz. 59-60, 63).

Besnijdenis, doop, offer
De heidense mannen die bij Israël wilden horen, moesten:
a) zich laten besnijden. Ook Israël kon pas Egypte verlaten, nadat alle mannen, ook van de vreemdelingen die meegingen, waren besneden (Exodus 12:1-5);
b) gedoopt worden in een mikvah, een waterbad, net als Israël in de Schelfzee;
c) een offer brengen met besprenkeling, net als Israël (Exodus 24:3-8). Het brengen van een offer is sinds de tempelverwoesting vervallen (blz. 61).
De Joden waren eenmaal gedoopt aan het begin van hun volksbestaan. De innerlijke reiniging, waarin zij vaak tekortschoten, was een blijvende opdracht. God zou hen daarin te hulp komen (Jesaja 1:16; Jesaja 4:4; Zacharia 13:1; Ezechiël 36:24-27) (blz. 62-63).

Nieuwe Verbond
Uiteindelijk kwam Jezus om het volk te reinigen van zonden en een Nieuw Verbond op te richten.
Om bij het Nieuwe Verbond te horen, is, net als bij het Oude Verbond, een besnijdenis, een doop en een offer nodig:
a) een besnijdenis van het hart (Deuteronomium 10:16; Deuteronomium 30:6; Jeremia 4:4; Efeze 2:11; Kolossenzen 2:11);
b) een doop, een onderdompeling, mikvah (Handelingen 22:16; zie ook Hebreeën 10:22; Openbaring 7:14);
c) een offer, een besprenging met het bloed van Jezus (Johannes 1;29, 36), om je ziel te reinigen van zonden.
Petrus vat het samen met (1 Petrus 1:2): God heeft ons uitverkoren (om bij het Nieuwe Verbond te horen), in heiliging door de Geest (de besnijdenis van het hart), tot gehoorzaamheid (de onderdompeling in water) en besprenging met het bloed van de Messias (de afwassing van de zonde) (blz. 64-68).
Jezus heeft het Nieuwe Verbond met Israël gesloten (Jeremia 33:31-34; Hebreeën 8:8-13), maar heidenen mogen ook toetreden. In het geloof zijn ook zij kinderen van Abraham (Romeinen 11:11-24, Efeze 2:11-22; Romeinen 4:16; Galaten 3:7). In hun doop wordt ook hun heidense achtergrond afgewassen (blz. 68-69).

Beelden van de doop
1) De doop is het zich bekleden met de Messias (Galaten 3:27) (blz. 72). ‘De Heer wordt, als het ware, als een mantel om je heen geslagen’ (blz. 73). In de doop druk je uit, dat je begonnen bent de oude mens uit te trekken en de nieuwe mens aan te doen (Romeinen 13:12-14; Efeze 4:22-25; Colossenzen 3:9-17) (blz. 73-74, 189-190). Als je Jezus aanneemt als jouw Verlosser, bekleedt God je met ‘klederen des heils’, de ‘mantel der gerechtigheid’ (Jesaja 61:10), klederen van verlossing, klederen van Jesjoea, ja, met Jezus zelf’. ‘Zolang wij in Hem blijven, kijkt God je niet aan op alles wat nog niet deugt en klopt, maar in de Messias die volmaakt is’ (blz. 75).  
2) De doop is zoiets als de ark van Noach in de zondvloed (1 Petrus 3:20-21). De zee is een beeld van de verlorenheid, het water van het oordeel. Jezus is als de reddingsark van Noach. De dopeling gaat het oordeel, het water, in. De Naam van Jezus wordt over hem uitgeroepen. Met een gebed van een goed geweten (‘Heer, U bent gestorven voor mijn zonden. Ik vertrouw op U. U alleen kunt me door dit water in de ark brengen’ (blz. 77)) gaat de dopeling kopje onder. De hand van de doper – symbool van de hand van Jezus – houdt hem vast en tilt hem op uit het water. Jezus trekt hem tot Zich, in de ark (blz. 75-77).
3) De doop is sterven en opstaan met Jezus (Romeinen 6:1-6; Colossenzen 2:11-12). Jezus liet Zich dopen om ‘alle gerechtigheid te vervullen’ (Mattheüs 3:14-16), dat wil zeggen als plaatsvervanger. Hij nam onze zonden op Zich, in Zijn doop (2 Korinthe 5:21). In je doop sterf je met Jezus. En Hij tilt je uit het water, als uit de dood herrezen (blz. 77-81). De doop is afsterven aan je eigen pogingen om uit eigen kracht naar Gods bedoeling te leven (blz. 82).

Doop en Geest
Jezus doopt met de Heilige Geest en met vuur (Mattheüs 3:11; Marcus 1:8; Lucas 3:16; Johannes 1:26) (blz. 85), dat wil zeggen: de Geest neemt je in beslag en betrekt je op de zaak van God. De doop met de Geest is noodzaak om als kind van God te leven (blz. 86). De waterdoop en de doop met de Geest vallen niet automatisch met elkaar samen (Lucas 3:21-22; Handelingen 8:12, 14-17; Handelingen 19:2-6) (blz. 87-91). Het gaat om bekering, waterdoop en (het gebed om) de Geestesdoop (blz. 91-93), vergelijk Titus 3:5 (blz. 98). In Johannes 3:3,5 staat, dat je geboren moet worden uit water en Geest (blz. 93). Als je tot geloof komt, komt de Geest bij je binnen. Hij krijgt vat op een deel van je leven en vraagt of Hij de ‘heer des huizes’ mag zijn. Hij vraagt om totale overgave. Je gaat bidden om de doop met de Geest, de vervulling met de Geest, een ‘second blessing’ of in ieder geval een zegen (Galaten 3:14) (blz. 95-96). De Geest deelt gaven uit (1 Korinthe 12:1-9). Je leven gaat steeds meer op Jezus’ leven lijken (Galaten 5:22). De vervulling met de Geest heb je steeds opnieuw nodig (Handelingen 4:31; Efeze 5:18) om dicht bij de Heer te blijven (blz. 97-98).

Doop en Gemeente
De doop verbindt de dopeling met de wereldwijde gemeente van Christus (Efeze 4:4-6; vgl. 1 Korinthe 12:13: gaat over Geestesdoop, maar mag je ook verbinden met de waterdoop; Galaten 3:27: je wordt in de Messias gedoopt en dat verbindt je met het Lichaam van de Messias: de gemeente). De doop is ook een publieke getuigenis (blz. 100-101). Ven der Poll dringt erop aan, dat de dopeling zich ook verbindt aan een gemeente, maar dat hoeft niet per definitie de gemeente te zijn waar de gelovige wordt gedoopt. Breng in gebed waar de Heer je wilt hebben (blz. 104-106). Van der Poll vindt dat, als je de volwassendoop wilt ondergaan en je bent lid van een kinderdopende kerk, dat je eerst een officieel verzoek voor de doop moet indienen bij je kerkenraad. ‘Als het antwoord “nee” is, dan sta je ook veel vrijer je ergens anders te laten dopen, zonder dat daar een sfeer van geheimzinnigheid omheen komt te hangen’ (blz. 107).

Doop en huis
De zogenoemde huisteksten vermelden expliciet dat de gedoopten gelovigen waren (blz. 114), behalve bij Lydia (Handelingen 16:15). ‘We moeten deze tekst dus vergelijken met de overige “huisteksten”‘ (blz. 190).

Doop en besnijdenis
Naast de letterlijke besnijdenis voor alle jongetjes in Israël, is er de geestelijke besnijdenis, voor degenen die zich tot God bekeren (Jeremia 4:4). De doop staat helemaal los van de gewone besnijdenis en is niet in de plaats van de besnijdenis gekomen. Kijk maar naar Timotheüs, die een Griekse vader had en een Joodse moeder. Hij was gedoopt en werd later alsnog besneden omwille van de Joden (Handelingen 16:3). Zo werd duidelijk, dat hij zich niet onttrokken had aan zijn volk. Als de doop in de plaats van de besnijdenis zou zijn gekomen, mocht Timotheüs helemaal niet besneden worden!  Maar hij werd wél besneden. Terwijl heidenen die tot geloof komen, zich níet moeten laten besnijden (Galaten 5:2vv; Galaten 6:13-14. Vandaar de conclusie in Galaten 6:15 (blz. 117, 190).
De besnijdenis is het teken van Gods verbond met Abraham en zijn volk Israël. Er is ook een Nieuw Verbond met Israël gesloten, aan het kruis van Golgotha. Ook de heidenen mogen tot dat Nieuwe Verbond toetreden. Het teken van het Nieuwe Verbond is de doop, voor Jood en heiden die hun leven aan Jezus hebben gegeven (blz. 118).

Doop en kinderdoop
De kinderdoop is een traditie, die aan het eind van de tweede eeuw voor het eerst wordt genoemd en pas in de vierde eeuw algemeen wordt (blz. 121). Volgens enkele onderzoeken zijn de beweegredenen van ouders om hun kind te laten dopen: dankbaarheid tonen aan God, kinderen binnenbrengen in de gemeente, Gods zegen vragen voor het kind, beloven dat het kind christelijk wordt opgevoed, laten zien dat zij Gods hulp nodig hebben als ouders, opname van het kind in het verbond, reiniging van de zonde van het kind door Jezus (blz. 124-125).
De waterdoop is niet bedoeld als teken voor het opdragen van je kind aan God in de gemeente (blz. 125-126). Je kunt, aldus Van der Poll, je dankbaarheid voor het pasgeboren kind beter uitdrukken door de kinderzegening, zoals Jezus deed (Mattheüs 19:13-15;Marcus 10:13-16; Lucas 18:15-17). God heeft het kind al op het oog, voordat het tot geloof komt (1 Johannes 4:19) (blz. 127, 191). Jezus heeft Zelf ook de kinderzegening ontvangen, toen Jozef en Maria Hem opdroegen aan God in de tempel en Simeon en Anna Hem zegenden of God loofden (Lucas 2:27-34, 36-38) (blz. 127-129).
‘De doop is een teken dat de mens antwoord geeft op Gods aanbod van vergeving van zonden en eeuwig leven’ (blz. 130, 147). Bij babydoop verdwijnt het directe verband tussen geloof en doop. Dan wordt de doop een teken dat God het evangelie aanbiedt. Dat vraagt om een (later) antwoord: het vormsel (bij de rooms-katholieken), de bevestiging (luthers) of openbare belijdenis van het geloof (hervormd/gereformeerd) (blz. 130-132). Daarmee wordt de babydoop afgerond (blz. 134, 137).

Doop en bevestigingsdoop
Van der Poll houdt nadrukkelijk de weg open om zich na de babydoop alsnog te laten dopen en zo ‘de weg van de gehoorzaamheid te gaan’ (blz. 138). Dat hoeft volgens hem geen afwijzen van de kinderdoop te zijn, maar is een bevestiging daarvan (blz. 145-146). Van der Poll trekt de vergelijking met de mannen in Efeze, die alleen een ‘onvoltooide’ Johannesdoop hadden ondergaan en door Paulus opnieuw werden gedoopt (Handelingen 19:2-6). Zij bevestigden in hun christelijke doop, wat ze in de Johannesdoop ook al hadden uitgedrukt, namelijk dat ze tot bekering waren gekomen (blz. 144-145).
Het alternatief voor de bevestigingsdoop is, dat je concludeert: ik ben al als baby gedoopt en geloof nu, dus kinderdoop + geloofsbelijdenis = ‘ik ben gedoopt’ (blz. 142), dus een opnieuw dopen is niet nodig. Van der Poll is echter voorstander van het opnieuw dopen. Dat is dus geen overdoop (blz. 145).
En als je als volwassen gelovige besprenkeld bent, moet je dan je opnieuw laten dopen? Van der Poll: ‘Als aan de inhoud van de doop is voldaan, maar niet aan de bijbelse vorm, dan kun je kiezen’ (blz. 150), ‘ieder voor zich, in volle verantwoordelijkheid, voor het aangezicht van God’ (blz. 151): Je laat het bij je besprenkeling; of je laat je onderdompelen, als aanvulling op je eerdere geloofsdoop (blz. 150-151). We moeten ons laten leiden door het Woord van God, niet door ons gevoel (blz. 155) of door angst voor de reacties van familieleden, als je je opnieuw laat dopen (blz. 156) .

Dubbele dooppraktijk
De doop is een begin, een mikvah (waterbad) van wedergeboorte (Titus 3:5), een publieke verbintenis met de Heer, een gebed van een goed geweten: “U hebt mijn zonden vergeven. Wilt U me nu bij de hand nemen om als een nieuw mens te leren leven” (blz. 155-156). De Heer leidt Zijn volk, door het water heen (Psalm 77:20-21) (blz. 164).
Van der Poll pleit voor a) een doopbassin, een baptisterium, een mikvah in de kerkgebouwen, zodat doop door onderdompeling mogelijk wordt (blz. 177); b) de mogelijkheid tot kinderzegening in plaats van dopen en c) de bevestigingsdoop voor gemeenteleden die al als zuigeling zijn gedoopt (blz. 178). Zo komt hij uit op een dubbele dooppraktijk, als tijdelijke fase naar een bijbelse dooppraktijk van enkel geloofsdoop (blz. 179).

Commentaar
In zijn uitleg van wat de doop betekent, legt Evert van der Poll de nadruk op de Joodse context met de rituele wassingen en de proselietendoop en trekt zo zijn vergelijkingen tussen Oude en Nieuwe Testament. Daarbij schrijft hij losjes over theologische begrippen zonder strak omlijnde definities. Dat roept soms vragen op: Is de doop met de Geest nu hetzelfde als de vervulling met de Geest of de vruchten van de Geest? (blz. 97). Van der Poll negeert dat soort gedetailleerde vragen. Het gaat bij hem om de grote lijn: dopen kan alleen op geloof. Van der Poll maakt zich niet druk of mensen hem dan arminiaans vinden of niet. Hij gaat nauwelijks in op de discussie of God begint of de mens begint bij de doop.  Volgens Van der Poll is het uitgangspunt bij de kinderdoop het geloof van de ouders en hij noemt daarbij niet de verbondstheologie (blz. 113). Voor lezers met een gereformeerde achtergrond zal Evert van der Poll daarom onvoldoende ingaan of wat in gereformeerde kringen wordt ingebracht om de kinderdoop te verdedigen.

Voorstellen
Het is duidelijk dat Van der Poll, als aanhanger van de geloofsdoop, zoekt naar mogelijkheden voor ruimte binnen de gevestigde kerken voor gelovigen die vragen stellen bij de kinderdoop. Zo komt hij, al redenerend, tot een dubbele dooppraktijk: geloofsdoop en kinderdoop naast elkaar (in de hoop dat de geloofsdoop steeds meer de overhand krijgt), het pleiten voor de kinderzegening als alternatief voor de zuigelingendoop (blz. 127) en de bevestigingsdoop als alternatief voor overdopen.
Het zijn voorstellen om de kloof tussen aanhangers van kinderdoop en geloofsdoop te overbruggen. De bijbelse onderbouwing is echter zwak en zijn argumentatie niet overtuigend. Zo vergelijkt Van der Poll de kinderdoop met de Johannesdoop (blz. 144-145). Dat zullen kinderdopers hem niet in dank afnemen, want zij zullen de kinderdoop beschouwen als een christelijke doop. Dus als je als zuigeling bent gedoopt en later als volwassene tot geloof bent gekomen en je laat dopen, is dat voor de kinderdoper toch echt twee keer dopen met de christelijke doop.

Betekenis kinderdoop
Van der Poll ziet de betekenis van de kinderdoop enkel als het aanbieden van de belofte (God zegt ‘ja’ tegen de dopeling). Van der Poll wil niet van een ‘hard’ afwijzen van de zuigelingdoop weten (blz. 145). Daarom ziet hij de geloofsdoop voor hen die al als baby zijn gedoopt, niet als overdoop, maar als een opnieuw dopen om te bevestigen van wat in de kinderdoop is aangeboden (blz. 146). Door dit zo te stellen, gaat hij volledig voorbij aan die kinderdopers, die een andere betekenis aan de doop geven dan enkel een belofteaanbieding (zie Ouweneel, blz. 227-230). Ook negeert hij hiermee het feit, dat bij de kinderdoop water is gebruikt. De intentie bij deze babybesprenkeling was wel degelijk een doop! Bijbels gezien bestaat er slechts één christelijke doop. Dus óf je ziet je kinderdoop als (weliswaar te vroeg plaatsgevonden) christelijke doop óf je stelt dat de kinderdoop geen christelijke doop mag heten (zodat je, als je tot geloof bent gekomen, je laat dopen met de christelijke doop. En er dus geen sprake is van overdoop). De Bijbel kent namelijk nergens een tweede doop als bevestiging van de eerste doop.
We begrijpen dat Van der Poll de intentie van de ouders bij de babydoop wil honoreren en de zaak niet op de spits wil drijven, maar zijn pleidooi voor een bevestigingsdoop en een voorlopige dubbele dooppraktijk ondergraaft zijn uitgangspunt om alles bijbels te ijken.

Meest haalbaar
‘Dopen en laten dopen’ maakt duidelijk, dat de geloofsdoop – bijbels gezien – de enige optie is. Maar om met dit gegeven een weg te vinden in de huidige kinderdooppraktijk binnen veel kerken, is niet eenvoudig. Van der Poll doet daartoe een sympathieke poging, maar laat zich daarin (ons inziens te veel) leiden door wat onder de gegeven omstandigheden het meest haalbare is.

Evert W. van der Poll, Dopen en laten dopen. Een bijbelse opdracht in de praktijk, uitgeverij Gideon, Hoornaar 1995, ISBN 90 6067 669 6