L. van der Zanden, De kinderdoop. Sacrament der geloovigen
De gereformeerde predikant L. van der Zanden publiceerde De kinderdoop in 1947, in de tijd dat Karl Barth hier een aanval op deed en ook professor K. Schilder van zich liet horen.
Van der Zanden wilde met dit geschrift aantonen, dat doop en geloof bij elkaar horen. Zelf schetst hij de problemen als je deze stellingname toepast op de kinderdoop. Hij noemt dat ‘het probleem van de verhouding tussen natuur en genade. De kinderdoop berust immers op Gods handhaving van het natuurlijke verband tusschen ouders en kinderen in het Genadeverbond.’ Aldus Van der Zanden.
Geloof en verbond
Het enige wat de Bijbel van de mens vraagt, is ‘geloven’. Door het geloof krijgt men deel aan de verlossing. Door het geloof ontvangt men eeuwig leven. En door het geloof heeft men deel aan de beloften van het (nieuwe) verbond. Volgens de gereformeerde leer zijn echter niet alleen de gelovigen in het verbond, maar ook hun kinderen. Zij zijn ook verbondskinderen. En daarom moeten zij – volgens de gereformeerde leer – gedoopt worden. Zijn zij dan ook gelovigen? Hier is een probleem wat opdoemt. Want wat betekent ‘in het verbond zijn’, als geloof ontbreekt?
Gereformeerden proberen op verschillende manieren uit dit dilemma te komen. Hoewel er slechts één nieuw verbond is en men slechts één doop belijdt, moet er – vanwege het feit dat gereformeerden de doop bedienen aan twee verschillende groepen, namelijk ‘gelovigen’ en ‘kinderen van gelovigen’ – er wel onderscheid gemaakt worden. Immers, niet van elk gedoopt kind kan gezegd worden, dat het later gaat geloven.
Onderscheid
Om de praktijk van de zuigelingendoop te laten passen bij wat er in de Bijbel staat over geloof en doop, worden er in de theologie allerlei onderscheidingen aangebracht, zoals:
– het verschil tussen het teken van de doop en de betekende zaak van de doop
Het teken (de vorm) ontvangt elke dopeling, de betekende zaak (de inhoud) is alleen voor wie later gaat geloven. De theoloog Bavinck zegt daar zelfs van: ‘En alleen als Hij [Christus] doopt en met het teeken ook de beteekende zaak schenkt, is iemand waarlijk gedoopt’(Geref. Dogmatiek IV3, blz. 582 v.)’ (blz. 8).
– het verschil tussen aangeboden en ontvangen
In de doop wordt het heil, wordt Christus, aangeboden. Alleen de gelovigen zullen Hem ook daadwerkelijk ontvangen.
– het verschil tussen de objectieve en subjectieve zijde van het sacrament
Dit benoemt Van der Zanden zelf vooral. Met objectief wordt dan bedoeld, dat de doop het Woord bekrachtigt. De doop laat zien wat het Woord zegt . Het is het zichtbare Woord van God (blz. 14), dat losstaat van de vraag of de dopeling gelooft of niet. De subjectieve zijde is de geloofsversterking die van de bediening van de doop uitgaat. Dit veronderstelt aanwezig geloof, anders kan de doop niet geloofsversterkend werken.
Ook over het verbond wordt in onderscheidingen gesproken: ‘conditioneel verbond’ en ‘absoluut verbond’, ‘in het verbond’ en ‘van het verbond’, ‘wezen van het verbond’ en ‘bediening van het verbond’, ‘uitwendig(e zijde van het) verbond’ en ‘inwendig(e zijde van het) verbond’, ‘verbond als rechtsrelatie’ en ‘verbond als levensgemeenschap’ enzovoort (blz. 48).
Doop en geloof
Van der Zanden stelt vast, dat het bij volwassendoop en kinderdoop altijd moet gaan om de objectieve en subjectieve zijde. Kinderdoop en volwassendoop zijn volgens hem hetzelfde (blz. 28). En aangezien de volwassendoop alleen toekomt aan gelovigen (blz.28), moet de kinderdoop dus ook toegepast worden op gelovigen. Hoe ziet Van der Zanden dan de kinderen van de gelovigen? Van der Zanden noemt het idee van een ‘zuigelingengeloof’, ‘plaatsvervangend geloof’ (door de ouders), ‘potentieel geloof’ of ‘zuigelingen-wedergeboorte’ (gebaseerd op Lukas 1:15), ‘sluimerende wedergeboorte’ of ‘toegerekend geloof’. Hij bespreekt verschillende termen en stelt dan: ‘De doop gaat uit van het geloof (…). Hieruit volgt echter niet, dat het geloof reeds in een kind aanwezig moet zijn vóór de bediening van den doop, want hij kan immers ook na de bediening zijn functie vervullen, om het geloof te versterken’ (blz. 31-32). Van der Zanden ziet bij volwassenen dat eerst hun geloofsbelijdenis moet plaatsvinden. ‘Bij de kinderen der geloovigen treedt hiervoor echter in de plaats de toezegging van Gods belofte’ (blz. 32). De auteur komt, na allerlei theologen geciteerd te hebben, uiteindelijk uit bij het idee, dat kinderen van gelovigen ‘het zaad’ des geloofs hebben, ‘dat het geloof hun wordt toegerekend in Christus of dat zij in de belofte ,,de spruit” des geloofs hebben’ (blz. 34). Het moment van de wedergeboorte is op deze manier niet beslissend. De redenering is: De kinderen van de gelovigen zijn gelovigen of worden dat, tenzij later anders blijkt. Als gedoopte kinderen later niet gaan geloven, is de doop hen wel wettig ‘bediend’, maar niet wettig ‘ontvangen’ (blz. 37).
Schilder
Volwassenen kunnen pas gedoopt worden na hun geloofsbelijdenis. Dan vertrouwen we erop dat zij gelovigen zijn. ‘Bij den kinderdoop is het een vertrouwen op het spreken van God over de kinderen’, aldus Van der Zanden (blz. 43).
Volgens de auteur spreekt prof. Schilder van een voorwaardelijke verbondsbelofte en doopbelofte en een onvoorwaardelijke toezegging van de belofte voor alle kinderen van de gelovigen. Schilder kent aan die kinderen een ‘uitwendige’ rechtspositie toe, maar niet een ‘inwendige’ rechtspositie. Met die inwendige rechtspositie wordt bedoeld: ‘het in Christus gerekend worden, dat leidt tot de toeëigening van Zijn heilsgaven door den H. Geest’ (blz.45). Schilder bestreed het idee van de veronderstelde wedergeboorte en maakte een onderscheid tussen ‘het deel hebben aan het belofte-woord door de toezegging en het deel hebben aan het beloofde heil door het geloof’ (blz. 48).
(On)volledige doop
Van der Zanden wil niet weten van een onderscheid tussen ‘uitwendig’ en ‘inwendig’, maar worstelt wel met de vraag hoe de belofte wel kan worden toegezegd aan alle kinderen van de gemeente, terwijl niet allen de gave van het geloof ontvangen.
Van der Zanden wil de eenheid tussen geloof en doop meer vasthouden en komt uit bij het idee ‘dat alle kinderen der gemeente moeten worden beschouwd en behandeld als geloovigen, totdat het tegendeel blijkt uit hun leven’ (blz. 54). We moeten erop vertrouwen, dat de ‘H. Geest ook deelachtig maakt, wat in het sacrament wordt aangeboden’(blz. 59). Hoe zit dit dan bij kinderen die niet zullen gaan geloven?
Volgens Van der Zanden is er geen sprake van een schijndoop bij ongelovigen. Wel, zo zou je kunnen zeggen, van een onvolledige doop. Alleen een doop, waarin de objectieve en subjectieve zijde verenigd zijn, is een volledige doop (blz. 69, 74).
Commentaar
Van der Zanden overschreeuwt zichzelf. Hij wil graag het Bijbelse principe ‘geloof hoort bij doop’ vasthouden, maar als het gaat over de zuigelingendoop (waarin dit principe onder druk komt te staan), gooit hij het op het vertrouwen van de ouders. Zij moeten vertrouwen, dat de belofte die in de doop wordt gedaan bewaarheid wordt voor hun kind. Dan doet de vraag of de dopeling ook gelovige is, niet meer ter zake (blz. 62). Tegelijkertijd komt hij elke keer weer terug op het onderscheid tussen ‘objectief’ en ‘subjectief’. Alleen door in Christus te geloven, verstaat het kind zijn doop. In de inleiding van zijn boekje concludeert de auteur al, dat door al die onderscheidingen ‘geen enkele moeilijkheid’ wordt opgelost (blz. 8). Daarin heeft hij gelijk. Na lezing van zijn boekje blijken alle moeilijkheden rond de zuigelingendoop nog steeds recht overeind te staan. Hooguit krijg je meer zicht op hoe theologen oplossingen zoeken voor de problemen die de zuigelingendooppraktijk oproepen. Die oplossingen worden vooral gezocht in het uit elkaar trekken van wat de doop is en betekent voor de dopeling. En door anachronistisch te denken, waardoor de bedoeling van de doop onduidelijk wordt. Zo raak je verstrikt in theologische begrippen en ontneem je jezelf het zicht op wat de Bijbel over de doop zegt.
L. van der Zanden, De kinderdoop. Sacrament der geloovigen, J. Niemeijer’s Uitgeversmaatschappij Groningen 1947