Geloof, verbond, uitverkiezing
‘Ik ben dankbaar dat God ons ons kind heeft gegeven en dat Hij in de doop belooft Zijn God te willen zijn. Later, als ons kind groot is, mag het antwoord geven op zijn doop door belijdenis te doen en Christus te volgen.’ Dergelijke uitspraken hoor je vaak als het over de doop van kinderen gaat. En wordt er een kind gedoopt, dan gaat het in de preek meestal over de christelijke opvoeding.
De kinderdoop wordt ook regelmatig gebruikt om duidelijk te maken, dat we leven van Gods genade. ‘Voordat we naar Hem vroegen, vroeg Hij in de doop naar ons.’ God is de Eerste in ons leven en de kinderdoop onderstreept dat. Dit is de kerkelijke praktijk. Maar wat zegt de Schrift? Immers, het gaat er niet om wat wij van de doop vinden of maken, maar wat de Bijbel zegt over de doop.
Geschiedenis
In de loop van de kerkgeschiedenis is men verschillend over de doop gaan denken. De doophandeling zou noodzakelijk zijn om zalig te kunnen worden (Van ’t Spijker, Balke, Exalto & Van Driel, 1983, p. 190; Stander & Louw, 2010, p.76). Dan kon je maar beter zo vroeg mogelijk gedoopt worden, want als ongedoopte zou je – als je stierf – per definitie verloren gaan. Karel de Grote kerstende zijn rijksgebied door de volken de keuze te laten: ‘Laat je dopen of sterf’ (Van ’t Spijker et al., 1983, p. 169).
Tijdens de Reformatie werd de boodschap van de Bijbel herontdekt. Het ging nu om: Alleen de Schrift (Sola Scriptura), alleen het geloof (Sola Fide), alleen de genade (Sola Gratia). God schenkt genade en zondevergeving door Jezus (Mat. 26:28; Hand. 10:43; Joh. 1:17). Door Hem te geloven (en te gehoorzamen), worden we zalig en ontvangen we eeuwig leven (Joh. 3:16, 36; Joh. 6:47).
Tradities werden daarom overboord gezet en leerstellingen werden herijkt aan de hand van de Bijbel. Zij die – op grond van de Bijbel – ook de kinderdoop afwezen, gingen voor de reformatoren echter een stap te ver. Wat de precieze reden daarvan was? De reformatoren stonden nog met één voet in de rooms-katholieke kerk. Kerk en staat waren niet gescheiden van elkaar. De vorst kon zijn onderdanen ook besturen via de (staats)kerk, waar de mensen lid van werden door de kinderdoop. De kerk had hierdoor ook macht in de wereld. Het afschaffen van de kinderdoop betekende een verzwakking van de macht van de vorst en van de kerk. Overheid en kerk werkten daarom samen om aanhangers van de gelovigendoop te bestrijden (zie bijvoorbeeld Balke, 1977, p. 152). Mogelijk heeft machtstrijd meegespeeld om de kinderdoop te handhaven. Bovendien, onder de gelovigendopers waren mensen die er ook andere, vreemde, ideeën op na hielden, die niet Bijbels te verantwoorden waren. Denk maar aan de wederdoper Jan van Leyden in Münster (De Groot, 1988, p. 111-181). Dat bevorderde de acceptatie van de gelovigendoop niet.
Verbond en uitverkiezing
Onder de aanhangers van de Reformatie ontwikkelden zich nieuwe theologieën rond de uitverkiezing en het verbond. De uitverkiezingsleer stelt, kort gezegd, dat de mens al vanaf de eeuwigheid uitverkoren is om zalig te worden dan wel verdoemd te worden.
De verbondsleer, die ontwikkeld werd om de kinderdoop te kunnen rechtvaardigen tegenover de dopersen (Van Genderen, 1992, p. 76-77; Ouweneel, 2011, p. 93), trekt lijnen van het oude verbond – dat God met Abraham en zijn fysieke nageslacht sloot – naar het nieuwe verbond. Dat zou Christus gesloten hebben met de gelovigen en hun kinderen. Zoals er onder het oude verbond in Israël gelovige en ongelovige Joden waren, zo zou onder het nieuwe verbond de kerk ook bestaan uit gelovigen en ongelovigen.
Door de nadruk te leggen op de verbondsleer dan wel de verkiezingsleer (zoals die zich in de loop der eeuwen ontwikkelde), komt het Sola Fide (alleen het geloof) onder druk te staan. Dat de Bijbel oproept tot geloof en het daarnaar handelen, weet men wel en belijdt men ook. Maar toch… in de praktijk putten mensen hoop uit het feit dat hun kind is gedoopt. Zou ons kind uiteindelijk toch gered worden? God is toch met hem begonnen in de kinderdoop? Hij maakt af waarmee Hij is begonnen, zo is de redenering. Dus: pleit op de doop van je kind en het komt goed. Alsof geloven er niet zo toe doet. Dit is een denken vanuit de verbondsleer.
Stelt men echter de verkiezingsleer voorop, dan concludeert men: Als je niet bent uitverkoren, ga je toch verloren. Het geloof dat men bezit, is dan niet een echt zaligmakend geloof. Het enige wat telt, is of men uitverkoren is. De verkiezingsleer zorgt zo voor lijdelijkheid. Je kan geloven wat je wilt, maar het gaat er uiteindelijk om of God je heeft uitverkoren. Alsof geloven er niet zo toe doet. Dit is een denken vanuit de verkiezingsleer.
De oproep tot geloof, die bij aanhangers van zowel de verkiezingsleer als de verbondsleer zeker wel aanwezig is, komt desondanks door deze theologieën van verbond en uitverkiezing niet echt tot zijn recht.
Veronderstelde wedergeboorte
Het klassieke doopformulier geeft in het dankgebed aanleiding voor de gedachte, dat de gedoopte gered (en dus wedergeboren) is. Daar staat immers: ‘…wij danken en loven U dat U ons en onze kinderen door het bloed van Uw geliefde Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven hebt. En dat U ons door Uw Heilige Geest tot leden van Uw eniggeboren Zoon en zo tot Uw kinderen hebt aangenomen en ons dit met de Heilige Doop verzegelt en bekrachtigt.’ In het dankgebed wordt ervan uitgegaan, dat de zonden van de gedoopte niet worden vergeven, maar zijn vergeven en dat hij door God als Zijn kind is aangenomen (er staat niet: zal aannemen). Aangezien je alleen Gods kind kunt zijn door te geloven en wedergeboren te zijn (Joh. 1:12,13; Gal. 3:26) en door Gods Geest te hebben die je leidt (Rom. 8:9, 14-17; Gal. 4:6,7), moet de gedoopte dus een wedergeborene, een gelovige zijn die Gods Geest heeft. Anders kan het dankgebed niet gebeden worden!
Bepaalde kerken voelen wel aan dat de doop alles met geloven en wedergeboorte te maken heeft. Om de praktijk van zuigelingendoop op Bijbelse gronden te rechtvaardigen, stellen zij daarom, dat alle gedoopte baby’s wedergeboren zijn (totdat het tegendeel zal blijken) (Genderen, 1992, p. 22-23). Een consequente redenering, die het bidden van het dankgebed uit het klassieke doopformulier mogelijk maakt, maar is deze redenering Bijbels?
Kent de Bijbel de gedachte, dat baby’s van gelovigen per definitie als wedergeborenen moeten worden beschouwd, totdat het tegendeel is bewezen? Nee. De genade is geen erfgoed, alsof geloof niet nodig is. De Bijbel spreekt over de noodzaak van opnieuw geboren worden. Dat gebeurt door het werk van de Heilige Geest, door geloof (zie onder meer Joh. 3:3,5-6,15-18; vgl. Hebr.11:6).
Bijbel
De Bijbel benadert de doop niet vanuit de uitverkiezingsleer, verbondsleer of veronderstelde wedergeboorte. Integendeel, de doop en doopsbediening heeft daar alles te maken met de betekenis van Christus’ werk voor de dopeling. Alleen door geloof heb je deel aan het sterven en opstaan met Christus en mag je gedoopt worden (zie Rom. 6). In het Nieuwe Testament wordt dan ook alleen gesproken over de doopsbediening aan gelovigen. Het gaat daarbij om onderwezen mensen, die het Woord hoorden, aannamen en geloofden in de Heere (Mat. 28:19; Hand.2:41; Hand. 8:12, 13; Hand. 10: 47,48; Hand. 18:8b; Hand. 19:5).
God centraal
Als de doop uitsluitend bediend zou mogen worden aan mensen die van geloof kunnen getuigen, zou dit dan betekenen dat bij de doop de mens en zijn geloof centraal staat, en niet God? Aanhangers van de kinderdoop zeggen dat vaak. Zij redeneren in feite dat geloven iets is dat van de mens uitgaat, in tegenstelling tot de kinderdoop. Die kinderdoop gaat van God uit, zelfs voordat de dopeling erom gevraagd heeft.
Als dit zo zou zijn, gaan ze voorbij aan het volgende:
1) Gods liefde gaat vooraf aan ons geloof (1 Johannes 4:10, 16, 19; Johannes 15:16. Efeze 2:8). Een mens kan pas ‘ja, ik wil Christus volgen’ zeggen, als God dat hem heeft laten zien. God is dus altijd de eerste, ook bij de gelovigendoop.
2) Door de kinderdoop puur als uitingsvorm van ‘God als de eerste in een mensenleven’ te zien, gaat men aan de betekenis van de doop voorbij. Alsof ‘God is de eerste in een mensenleven’ de betekenis van de doop zou zijn. Hoe zit het dan bij volwassenen die op latere leeftijd tot geloof komen en gedoopt worden? Dan vragen we wel om geloof. Maar staat de mens dan centraal? Wie zou dat willen beweren? God is altijd de eerste, juist ook bij gelovigendoop.
3) Het valt niet te ontkennen, dat bij gelovigendoop de gelovige zelf toestemming moet geven om zich te laten dopen. Evenmin valt te ontkennen, dat bij kinderdoop de ouders bereid moeten zijn om hun kind ten doop te houden. Zonder inbreng van de mens wordt er niet gedoopt. Maar dat wil niet zeggen, dat de mens dan centraal staat!
Door geloof
Laten we het Sola Scriptura van de Reformatie vasthouden en de moed hebben om te blijven reformeren. De Schrift is duidelijk over de doop. In de doop is de dopeling gestorven aan de oude mens en opgestaan in een nieuw leven met Christus (Rom. 6:3-8). Dat kan alleen door geloof (vgl. Hand. 26:18; 2 Kor. 13:5; Gal. 2:20)! Wie niet in Romeinen 6 zijn uitgangspunt neemt, maar begint bij de hedendaagse kinderdooppraktijk, de gereformeerde verbondstheologie of uitverkiezingsleer, raakt daarin verstrikt, komt er niet uit (niet voor niets zijn er zoveel verschillende gereformeerden) en verliest het zicht op de werkelijke betekenis van de doop voor de dopeling.
Literatuur:
Balke, W. (1977). Calvijn en de doperse radicalen. 2e druk. Amsterdam: uitgeverij Ton Bolland.
Genderen, J. van (1992). Verbond en verkiezing. 2e druk. Kampen: uitgeversmaatschappij J.H. Kok.
Groot, B. de (1988). De Anabaptisten. Kampen: uitgeversmaatschappij J.H. Kok
Spijker, W. van ’t, Balke W., Exalto, K., Van Driel, L. (1983). Rondom de doopvont. Kampen: uitgeverij De Groot Goudriaan.
Stander, H.F. & Louw, J.P. (2010). De doop in de Vroege Kerk. Veenendaal: uitgeverij Boazmultimedia.
Ouweneel, W.J. (2011). Het verbond en het koninkrijk van God. Ontwerp van een verbonds-, doop- en koninkrijksleer. Heerenveen: uitgeverij Medema.