Kolossenzen 2:11-12
In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus.
U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt.
De dopeling is besneden met een besnijdenis zonder handen: hij is met Christus gestorven (dus aan zijn zonden gestorven, gesymboliseerd door het ondergaan in het doopwater) en opgewekt (de wedergeboorte, gesymboliseerd door het boven komen uit het doopwater). Dat is gebeurd door de besnijdenis van Christus: Christus’ heilswerk, waaraan de gedoopte deel kreeg door het geloof.
Dit tekstgedeelte zegt dus niet dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen. Nee, Paulus noemt het werk dat God in de gedoopte heeft verricht een ‘besnijdenis zonder handen’ en maakt – door te refereren aan de betekenis van de doop – duidelijk wat hieronder moet worden verstaan.
Doop in plaats van besnijdenis?
Het ‘begraven zijn in de doop’ wordt niet alleen genoemd in Romeinen 6:4, maar ook in de brief van Paulus aan de ‘heilige en gelovige broeders in Christus, die in Kolosse zijn’ (Kol. 1:2). Kolossenzen 2:11-12 worden vaak als bewijsteksten opgevoerd dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen.1 Maar is dat zo? Blijkbaar is er dan op één of andere wijze een relatie tussen besnijdenis en doop. Daarom zullen we Kolossenzen 2: 11-12 aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen om na te gaan wat deze teksten over de doop zeggen. Voor het verband lezen we ook vers 10 erbij:
10 En u bent volmaakt geworden in Hem, Die het Hoofd is van iedere overheid en macht.
11 In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus.
12 U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt.
In Hem
In het voorafgaande gedeelte waarschuwt Paulus dat de christenen zich niet moeten laten verleiden, maar dat ze Christus moeten volgen. Hij is immers God.2 Het is belangrijk om voor het verstaan van deze teksten even stil te staan bij de woorden ‘in Hem’ in vers 10. Als je in Christus bent, geldt ook dat je in Hem besneden bent (vers 11). In Hem ben je volmaakt, dat wil zeggen, ‘wij hebben alles in Hem, wat tot onze volmaakte zaligheid nodig is.’3 Het ‘in Christus (besneden) zijn’ wordt zichtbaar in ons leven. Je bent dan niet verdoemd maar een nieuw schepsel,4 dient God en leeft afhankelijk van Hem. Dan ben je ‘besneden’ zoals God het bedoeld heeft. Filippenzen 3:3 maakt dat duidelijk:’ Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen.’5 Het komt aan op het dienen van God in de Geest. Dat kan alleen door het geloof. Paulus zegt tegen de Joden in Galatië: ‘In Christus Jezus heeft namelijk niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar het geloof, dat door de liefde werkzaam is’ (Gal. 5:6). ‘Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen’ (Hebr. 11:6).
In de loop der tijd hebben mensen er van alles als voorwaarde bijgehaald om behouden te kunnen worden. Maar volgens Romeinen 8:1 is het ‘in Christus zijn’ voldoende.
Besnijdenis zonder handen
Als wij in Christus zijn, dan zijn we besneden, stelt Kolossenzen 2:11 vast. Niet zoals dat bij de Joden gebeurt door een stukje van het mannelijk lid af te snijden, maar op een andere manier. Wie Christus in het geloof aangenomen heeft, heeft een besnijdenis ondergaan die niet met handen heeft plaatsgevonden. Wat voor besnijdenis is dat dan? Paulus vervolgt: het lichaam van de zonden van het vlees is uitgetrokken. Zoals bij een Joodse besnijdenis een deel van het lichaam wordt weggesneden, zo wordt – als je tot geloof komt en in Christus bent – ‘de zonden van het vlees’ weggesneden. Niet door mensenhanden, maar door God. Onze zonden worden weggedaan, vergeven. Onze oude mens, het zondige vlees, is ‘met Hem gekruisigd, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.’6 Hoewel de zonden ons parten blijven spelen, mogen we – als we in Christus zijn – weten dat we een nieuw mens zijn, wederom geboren, bevrijd van de macht van de zonde.
Besnijdenis van Christus
De oude mens bestaat niet meer. Dit heeft kunnen plaatsvinden door ‘de besnijdenis van Christus’. Deze uitdrukking kan op verschillende manieren worden uitgelegd.
- ‘De besnijdenis van Christus’ is volgens dr. J.P. Versteeg ‘niets anders dan een omschrijving van de doop’7. Volgens hem kun je de doop typeren als ‘christelijke besnijdenis’8 Om verwarring te voorkomen, moeten we dan niet ‘door de besnijdenis van Christus’ vertalen maar ‘in de besnijdenis van Christus’.9 Anders zou Kolossenzen 2:11 suggereren dat de doop als zodanig de besnijdenis zonder mensenhanden bewerkstelligt. Maar dat is niet zo. De doop verwijst naar het heilswerk van Christus. De doop zelf maakt niet zalig.10
Hoe komt Versteeg erbij dat de uitdrukking ‘besnijdenis van Christus’ een omschrijving is van de doop? Versteeg ziet een parallel tussen vers 11 en 12.
Vers 11 zegt: ‘In Hem besneden (…) in de besnijdenis van Christus’.
Vers 12 zegt: ‘Met Hem begraven in de doop’.
Versteeg: ‘De uitdrukkingen ‘in de besnijdenis van Christus’ en ‘in de doop’ vormen parallellen en zijn daarom wat de inhoud betreft, aan elkaar gelijk te stellen.’11 Als ik Versteeg goed begrijp, zouden we dus in vers 11 en 12 kunnen lezen: In Hem besneden en begraven in de doop (=besnijdenis van Christus).
- Het is ook mogelijk om de uitdrukking ‘besnijdenis van Christus’ letterlijk op te vatten. De baptistenpredikant H.G. Koekkoek zegt in dit verband, dat Kolossenzen 2:11 gelezen moet worden tegen de achtergrond van de discussie tussen christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen. Joodse christenen hadden hun bedenkingen bij al die heidenen die tot geloof kwamen. Daarom wijst Paulus – volgens Koekkoek – hier op de besnijdenis van Christus. Door het geloof is de christen één geworden met Christus. Als gelovige ben je niet alleen met Hem gestorven, begraven en opgestaan, maar ook met Hem ‘besneden’. Zijn besnijdenis, toen Hij acht dagen oud was,12 is ook onze besnijdenis geworden toen wij tot geloof kwamen. Dat ’tot geloof komen’ wordt hier een geestelijke besnijdenis genoemd, die niet het werk van mensenhanden is. Als ik Koekkoek goed begrijp, verbindt hij de geestelijke besnijdenis van alle christenen (= het tot geloof komen, de wedergeboorte) met de letterlijke besnijdenis van Christus (toen Hij acht dagen oud was). Als gelovigen zijn we ‘in Christus’13 Alles van Hem is ook ons deel geworden. Hij werd besneden, dan zijn wij het – als we in Hem zijn – ook.14 Blijkbaar staat alles met elkaar in verbinding: de geestelijke besnijdenis van ons met de letterlijke besnijdenis van Christus. Zijn besnijdenis is ook onze besnijdenis. Wij zijn zowel geestelijk besneden door Christus’ kruisverdienste, maar we delen daardoor ook in Zijn letterlijke besnijdenis.
- Een derde uitleg van de uitdrukking ‘besnijdenis van Christus’ is dat dit een omschrijving van de kruisdood van Christus is. Men redeneert dan zo: In vers 11 wordt gesproken over het verlost worden van de zonden (= ‘In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees’). Uit andere Schriftplaatsen15 weten we, dat die verlossing van de zonde is bewerkstelligd door de kruisdood van Christus. Als Christus in ons leeft zijn we als het ware met Hem gekruisigd.16
- ‘Besnijdenis van Christus’ kan ook betekenen, dat hiermee het werk van God in onze harten wordt bedoeld. Christus heeft door Zijn Geest je hart besneden en gereinigd en je verlost van de schuld en heerschappij van de zonde. Dat is de besnijdenis die Christus in je heeft bewerkt. De kanttekenaren van de Statenvertaling leggen het zo uit.
Misschien moeten we eerst vers 12 erbij lezen om meer helderheid te krijgen. Maar eerst vatten we het voorgaande samen.
Door ontvangen geloof en wedergeboorte ben je in Christus volmaakt. Je zonden zijn je vergeven. Je bent een nieuw schepsel. Het onreine is als het ware weggesneden. Daarom spreekt Kolossenzen van ‘in Christus besneden zijn’. Dit heeft kunnen plaatsvinden ‘door/in de besnijdenis van Christus.’ Die uitdrukking kan op drie manieren worden uitgelegd.
‘In de besnijdenis van Christus’ betekent:
- De christelijke besnijdenis, dat is de doop.
- De letterlijke besnijdenis van Christus op de achtste dag na Zijn geboorte; als christen ben je in Hem en is Zijn besnijdenis ook jouw besnijdenis geworden.
- De kruisdood van Christus.
- Het werk van God in de dopeling.
Refereren aan de doop
Vers 12 legt in eerste instantie een verbinding met de doop. Je bent in Christus besneden, je oude mens is als het ware uitgetrokken ‘door/in de besnijdenis van Christus’. De doop maakt dat duidelijk: ‘U bent immers met Hem begraven in de doop’. Romeinen 6:417 heeft ons al verteld dat de doop een begrafenis is: samen met Christus begraven. Zijn kruisiging werd onze kruisiging,18 waardoor we verzoend met God werden. Wie hier over nadenkt, kan zich in minstens twee van de vier verklaringen van de uitdrukking ‘in de besnijdenis van Christus’ vinden. Als de doop zichtbaar maakt, dat de dopeling een besnijdenis in Christus heeft ondergaan (zonder handen, maar in het uittrekken van het zondige vlees), dan kan dat alleen maar ‘in/door de besnijdenis van Christus’, dat wil zeggen door Christus’ dood (verklaring 3), dat de dopeling ten deel is gevallen door het geloof, dat God in hem werkt (verklaring 4).19
Bij verklaring 3 kunnen we opmerken, dat Christus’ sterven aan het kruis nergens anders in de Bijbel een ‘besnijdenis’ wordt genoemd. Een referentie naar andere bijbelteksten waar dezelfde uitdrukking wordt gebruikt, hebben we dus niet. Maar dit hoeft niet bezwaarlijk te zijn. Er zijn wel meer uitdrukkingen in de Bijbel te noemen die slechts eenmalig voorkomen. Opvallend is, dat Christus zelf Zijn lijden als een ‘doop’ typeert.20 Met andere woorden, het ligt voor de hand om een relatie te veronderstellen tussen ‘doop’, Christus’ lijden en de/een besnijdenis zonder handen, zoals ons tekstgedeelte verwoordt.
De christelijke doop maakt zichtbaar wat in vers 11 staat. Maar Versteeg maakt het ingewikkeld. Eerst zegt hij: ‘De uitdrukking ‘de besnijdenis van Christus’ is niets anders dan een omschrijving van de doop.’21 Als dat zo is, kunnen we lezen: ‘In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door/in de doop, waarin we met Hem begraven zijn’. Ondanks de wijziging van ‘door’ in ‘in’, die Versteeg voorstelt, blijft de tekst dan toch suggereren dat de doop zalig maakt. En dat doet de doop niet. Het is het heilswerk van Christus, dat ons verlost van de zonde. En dat heilswerk treedt voor ons alleen ‘in werking’, als ik het zo mag zeggen, door ontvangen geloof.22 Versteeg weet dit ook en schrijft daarom: ‘Door de doop als christelijke besnijdenis wordt uiteraard het afleggen van het vlees niet tot stand gebracht.[…] Het afleggen van het lichaam van het vlees omschrijft immers het heilswerk van Christus naar zijn negatieve zijde: het ten einde brengen van de oude, onverloste bestaanswijze. Er kan geen twijfel over zijn, dat dat tot stand gebracht werd aan het kruis. De doop legt met dat heilswerk wel een relatie.’23
Mijns inziens geeft Versteeg hiermee aan, dat zijn eerdere stelling dat ‘de besnijdenis van Christus’ een omschrijving van de christelijke doop is, niet een juiste verklaring is. Zo’n verklaring vraagt alleen maar extra toelichting, waarbij het dan niet meer gaat om de betekenis van de uitdrukking ‘besnijdenis van Christus’, maar om het benadrukken dat er een relatie is tussen Christus’ heilswerk en de doop. Dat laatste spreekt voor zich en hebben we al opgemerkt. Maar daarmee heeft Versteeg niet duidelijk gemaakt dat je voor ‘besnijdenis van Christus’ het woord ‘doop’ kunt invullen.
Daarom is de uitdrukking ‘besnijdenis van Christus’ alleen uit te leggen in de zin van verklaring 3 of 4.
En hoe zit het met verklaring (2) van ds. Koekkoek?
Ik vraag me af of je de tekst zo mag uitleggen, hoewel op deze manier weer prachtig de nadruk komt te liggen op het ‘in Hem’. Die twee woordjes hebben zo’n rijke betekenis, die we nauwelijks kunnen peilen.
De besnijdenis is het teken van het verbond, dat God met Abraham sloot.24 Als wij van Christus zijn, geldt de belofte die aan Abraham is gedaan, ook voor ons. Dit zegt namelijk Galaten 3:29: ‘En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.’ Wij ontvingen in Christus ook een besnijdenis (Kol. 2:12). Niet een besnijdenis met handen, maar een besnijdenis waardoor onze oude, zondige mens werd weggesneden, door de besnijdenis van Christus. De besnijdenis van Christus is niet de doophandeling zelf, want de doophandeling zelf snijdt niet onze zonden weg. Dat doet alleen God.25 Daarvoor is geloof in Christus nodig.26 Dat geloof is een genadegave van God.27 Wij kunnen onszelf niet redden, we kunnen onze zonden niet wegsnijden. Daarvoor hebben we de besnijdenis van Christus nodig: wat Hij voor ons heeft gedaan, dat ons ten deel valt door het geloof dat God uit genade geeft en door Zijn Geest in ons werkt. Daardoor zijn wij in Hem, met Hem gekruisigd en – als je de uitleg van ds. Koekkoek volgt – met Hem besneden.
Want door Christus is de scheidsmuur tussen Jood en heiden opgeheven.28
Begraven en opgewekt
Laten we nog even kijken naar vers 12. Daar staat: ‘U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt. ‘
De vraag is nu: slaat de doop alleen op het ‘begraven worden met Christus’ of slaat de doop op het ‘begraven worden én opstaan met Christus’? Dit hangt af hoe de grondtekst vertaald wordt. De NBG-vertaling ’51 laat hier een nieuwe zin beginnen, waardoor het ‘opgewekt zijn met Hem’ niet tot de betekenis van de doop behoort: ‘…daar gij met Hem begraven zijt in den doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof…’.
De Statenvertaling heeft: ‘…Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods… ‘. Volgens de Kanttekenaren slaat het woord ‘welken’ op zowel de doop als Christus.29 Met Romeinen 6:430 in de hand kunnen we in ieder geval zeggen, dat er een duidelijke relatie is tussen het begraven worden in de doop en het opstaan in een nieuw leven. Ook de symboliek maakt dat duidelijk: je gaat onder in het doopwater (het graf), maar komt ook weer boven (het opstaan). Zonder sterven geen opstanding!
De doop maakt het heilswerk zichtbaar, maar de dopeling krijgt deel aan dat heilswerk ‘door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt. ‘ (vers 12). Wat God in Christus heeft gedaan, is allesbepalend. Het van God gegeven geloof maakt, dat de dopeling deelt in het heilswerk van Christus.
Ook besneden
We begonnen aan een nauwkeurig onderzoek van Kolossenzen 2:11-12 om te kijken wat deze verzen over de doop zeggen. Paulus sluit hier duidelijk aan bij wat hij zei in Romeinen 6. Maar hij voegt een element toe om duidelijk te maken wat de doop zichtbaar maakt: de gedoopte (want daar heeft Paulus het over in vers 12) heeft een besnijdenis zonder handen ondergaan: zijn zonden zijn weggesneden. Dat wil niet zeggen dat hij in dit leven geen zonden meer doet. Als dat het geval zou zijn, zou Kolossenzen 3 overbodig zijn. Paulus zegt in dat hoofdstuk juist: omdat je de ‘oude mens’ hebt uitgedaan, leef dan naar de ‘nieuwe mens’.31 Galaten 3:27 verwoordt het zo: ‘Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.’
De doop maakt duidelijk wat er met de dopeling aan de hand is: gestorven met Christus en opgestaan met Hem in een nieuw leven. Kolossenzen 2:11-12 vergelijkt deze wedergeboorte met een besnijdenis. Christenen zijn ook besneden, zij het niet letterlijk. Maar is daarmee de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen? Er wordt alleen gerefereerd aan een niet-letterlijke besnijdenis om duidelijk te maken wat de doop inhoudt. De gedachte dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, is niet op te maken uit deze tekst.
Voetnoten
1 Zie Zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus: ‘…gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.’ Als verwijstekst wordt dan genoemd: Kolossenzen 2:11-13. Ook het Formulier om den H. Doop te bedienen aan de kleine kinderen der gelovigen stelt: ‘Dewijl dan nu de Doop in de plaats der Besnijdenis gekomen is…’
2 Zie vers 8 en 9: ‘Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen van de wereld, maar niet volgens Christus. Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk.’
3 Kanttekeningen Statenvertaling bij vers 10.
4 Romeinen 8:1: ‘Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.’
2 Korinthe 5:17: ‘Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.’
5 Zie ook Romeinen 2:29: ‘Maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.’
6 Romeinen 6:6. Zie ook Efeze 4:21-24: ‘Als u Hem tenminste gehoord hebt en door Hem bent onderwezen, zoals de waarheid in Jezus is, namelijk dat u, wat betreft de vroegere levenswandel, de oude mens aflegt, die te gronde gaat door de misleidende begeerten, en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken, en u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid.’
7 Prof. dr. W. van ’t Spijker e.a., Rondom de doopvont (Kampen 1983),108.
8 Rondom de doopvont, 109.
9 Rondom de doopvont, 109. Ook de NBG-vertaling ’51 en Het Nieuwe Testament, Herziene Voorhoeve-uitgave (Vaassen 1982) vertalen zo.
10 Efeze 2:8: ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God.’
11 Rondom de doopvont, 108.
12 Lukas 2:21: ‘En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de Naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moederschoot ontvangen was.’
13 Vergelijk Galaten 3:27: ‘Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.’
14 Ds. H.G. Koekkoek, De Bijbel en de doop (Alphen aan den Rijn 1999), 86-87.
15 Bijvoorbeeld 1 Petrus 2:24: ‘Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.’
16 Galaten 2:20: ‘Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.’ Zie ook Romeinen 6:6.
17 Romeinen 6:4: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.’
18 Vergelijk Galaten 2:20a: ‘Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij.’
19 Vergelijk hoe respectievelijk de Leidse vertaling en de vertaling van professor Brouwer dit tekstgedeelte weergeven, in de geest van verklaring 4:
‘…doordat gij u ontdaan hebt van het vleeschelijk lichaam – dit is de Christelijke besnijdenis.’
‘…welke bestaat in het afleggen van het zondig-vleeschelijk lichaam: dàt is de “besnijdenis van Christus”!’ Ook de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) vertaalt zo: ‘In hem bent u ook besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam.’
20 Mattheüs 20:23a: ‘En Hij zei tegen hen: Mijn drinkbeker zult u wel drinken, en met de doop waarmee Ik gedoopt word, zult u gedoopt worden.’
21 Rondom de doopvont, 108.
22 Zie bijvoorbeeld Markus 16:16: ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.’
Johannes 3:16: ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’
Galaten 2:16: ‘Weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.’
23 Rondom de doopvont, 109.
24 Genesis 17: 11: ‘U moet het vlees van uw voorhuid laten besnijden en dat zal een teken zijn van het verbond tussen Mij en u.’
25 Zie bijvoorbeeld 1 Johannes 1: 9: ‘Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.’
26 Zie bijvoorbeeld Handelingen 10: 43: ‘Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam.’
27 Efeze 2:8 : ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God.’
28 Zie Efeze 2:11-19: ‘Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt, dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld. Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij Zijn komst heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren. Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader. Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God.’
29 Kanttekeningen Statenvertaling: ‘Namelijk doop of Christus. Want beide is waarachtig, doch op verscheidene wijze. Want door de kracht der opstanding van Christus zijn wij opgewekt tot nieuwigheid des levens en door den doop wordt hetzelve ook verzegeld. Zie Rom. 6:4, enz. En de apostel wil daarmede bewijzen dat wij zelfs het zegel der besnijdenis in het Nieuwe Testament niet meer van node hebben, dewijl de doop ons nu even hetzelfde betekent en verzegelt.’
30 ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.’
31 Kolossenzen 3: 8-11: ‘Maar nu, legt ook u dit alles af, namelijk toorn, woede, slechtheid, laster, en schandelijke taal uit uw mond. Lieg niet tegen elkaar, aangezien u de oude mens met zijn daden uitgetrokken hebt, en u met de nieuwe mens bekleed hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft. Daarbij is niet Griek en Jood van belang, besnedene en onbesnedene, barbaar en Scyth, slaaf en vrije, maar Christus is alles en in allen.’