☰ Menu

Bijbeltekstverwijzingen bij recensie W.C. van Dam, De nieuwtestamentische gemeente

Hand. 20:28

28Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de ​Heilige​ Geest u tot ​opzieners​ aangesteld heeft om de ​gemeente​ van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.

Gal. 1:22

22En ik was van gezicht onbekend aan de ​gemeenten​ van Judea die in ​Christus​ zijn.

Kol. 3:11

11Daarbij is niet Griek en ​Jood​ van belang, besnedene en ​onbesnedene, barbaar en Scyth, ​slaaf​ en vrije, maar ​Christus​ is alles en in allen.

Gal. 3:28

28Daarbij is het niet van belang dat men ​Jood​ is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men ​slaaf​ is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in ​Christus​ ​Jezus.

1 Cor. 1:2

2aan de ​gemeente​ van God die in Korinthe is, aan de ​geheiligden​ in ​Christus​ ​Jezus, geroepen ​heiligen, met allen die de Naam van onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ aanroepen, in elke plaats, zowel hun als onze Heere:

Rom.10:12v

12Er is immers geen enkel onderscheid tussen ​Jood​ en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen.

13Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.

14Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?

15En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? Zoals geschreven staat: Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die ​vrede​ verkondigen, van hen die het goede verkondigen!

16Maar zij zijn niet allen het ​Evangelie​ gehoorzaam geweest. ​Jesaja​ zegt namelijk: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?

17Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.

18Maar ik zeg: Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld.

19Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het ​Mozes​ die zegt: Ik zal u jaloers maken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.

20En ​Jesaja​ durft het aan te zeggen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen.

21Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ​ongehoorzaam​ en tegensprekend volk.

2 Tim.2:22

22Maar ontvlucht de begeerten van de jeugd. Jaag ​rechtvaardigheid, geloof, ​liefde​ en ​vrede​ na, samen met hen die de Heere aanroepen uit een ​rein​ ​hart.

Ex. 19:5

5Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn ​verbond​ in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.

Deut. 7:6v

6Want u bent een ​heilig​ volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú ​uitgekozen​ uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.

7Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft de HEERE ​liefde​ voor u opgevat en u ​uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken.

8Maar vanwege de ​liefde​ van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te houden, heeft de HEERE u met sterke hand uitgeleid en heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de ​farao, de ​koning​ van ​Egypte.

9Daarom moet u weten dat de HEERE uw God is. Híj is God, de getrouwe God, Die het ​verbond​ en de goedertierenheid in acht neemt voor wie Hem ​liefhebben​ en Zijn geboden in acht nemen, tot in duizend generaties.

10En Hij doet vergelding aan ieder van hen die Hem haten, door hem om te doen komen, hem persoonlijk; Hij zal tegenover wie Hem haat niet aarzelen. Hij zal aan hem vergelding doen, aan hem persoonlijk.

11En daarom moet u de geboden, verordeningen en bepalingen die ik u heden gebied, in acht nemen door ze te houden.

12Dan zal het gebeuren, omdat u deze bepalingen zult horen, in acht nemen en houden, dat de HEERE, uw God, voor u het ​verbond​ en de goedertierenheid in acht zal nemen die Hij uw vaderen onder ede beloofd heeft.

13Hij zal u ​liefhebben, u ​zegenen​ en u talrijk maken; Hij zal de vrucht van uw schoot ​zegenen​ en de vrucht van uw land, uw koren, uw nieuwe ​wijn​ en uw olie, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee, in het land dat Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven.

14Gezegend zult u zijn boven al de volken; onder u zal geen man of vrouw onvruchtbaar zijn, onder uw dieren evenmin.

15De HEERE zal alle ​ziekte​ van u weren en geen van de verschrikkelijke kwalen van ​Egypte, die u hebt leren kennen, zal Hij u opleggen, maar Hij zal ze geven aan allen die u haten.

16U zult al de volken verteren die de HEERE, uw God, u geeft. Laat uw oog hen niet ontzien. En dien hun ​goden​ niet, want dat is voor u een valstrik.

17Wanneer u in uw ​hart​ zegt: Deze volken zijn groter dan ik; hoe kan ik hen ooit uit hun bezit verdrijven?

18wees dan niet bevreesd voor hen. Denk steeds aan wat de HEERE, uw God, met de ​farao​ en met alle ​Egyptenaren​ gedaan heeft,

19de grote beproevingen die uw ogen gezien hebben, de tekenen, de wonderen, de sterke hand en de uitgestrekte arm waarmee de HEERE, uw God, u uitgeleid heeft. Zo zal de HEERE, uw God, doen met al de volken voor wie u bevreesd bent.

20Daarbij zal de HEERE, uw God, horzels onder hen zenden, totdat zij die overgebleven en voor u verborgen zijn, ook omgekomen zijn.

21Schrik voor hen niet terug, want de HEERE, uw God, is in uw midden, een groot en ontzagwekkend God.

22De HEERE, uw God, zal deze volken van voor uw ogen verdrijven, maar geleidelijk: u zult hen niet onmiddellijk kunnen vernietigen, anders zouden de dieren van het veld te talrijk worden voor u.

23De HEERE, uw God, zal hen aan u overgeven; Hij zal hen in grote verwarring brengen, totdat zij weggevaagd zijn.

24Hij zal u hun koningen in uw hand geven, en u moet hun naam van onder de hemel doen verdwijnen; niemand zal vóór u standhouden, totdat u hen weggevaagd hebt.

25De beelden van hun ​goden​ moet u met vuur verbranden. Het zilver en goud dat erop zit, mag u niet begeren of voor uzelf nemen, anders wordt u daardoor verstrikt, want het is voor de HEERE, uw God, een gruwel.

26U mag zoiets gruwelijks niet in ​huis​ halen, anders wordt u evenzo tot iemand op wie de ​ban​ rust; volledig verafschuwen moet u het, ja, er een diepe afschuw van hebben, want het is iets waarop de ​ban​ rust.

Lev. 26:12

12Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn.

Jer. 7:23

23Maar deze zaak heb Ik hun geboden: Luister naar Mijn stem. Dan zal Ik u tot een God zijn, en ú zult Mij tot een volk zijn. Bewandel heel de weg die Ik u gebieden zal en het zal u goed gaan.

1 Kron.17:21

21En wie is als Uw volk Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken door het doen van grote en ontzagwekkende dingen, door heidenvolken te verdrijven van voor de ogen van Uw volk, dat U uit ​Egypte​ verlost hebt.

Hos. 1:9

9En Hij zei:

Geef hem de naam Lo-Ammi,

want u bent niet Mijn volk

en Ík zal er voor u niet zijn.

Jes. 2:6

6Maar U hebt Uw volk verlaten,

het huis van ​Jakob,

want zij zijn vol goddeloosheid uit het Oosten,

en zij duiden wolken, net als de Filistijnen,

en met buitenlanders slaan zij de handen ineen.

Ez. 11:17-21

17Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal u verzamelen uit de volken, en Ik zal u bijeenbrengen uit de landen waarover u verspreid bent, en Ik zal u het land van Israël geven.

18Zij zullen daarheen komen en daaruit al zijn afschuwelijke afgoden en al zijn gruweldaden wegdoen.

19Ik zal hun één ​hart​ geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het ​hart​ van steen uit hun vlees wegdoen en hun een ​hart​ van vlees geven,

20zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn.

21Maar wat betreft het ​hart​ van hen die het ​hart​ van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden navolgen, hun eigen weg zal Ik op hun hoofd doen neerkomen, spreekt de Heere HEERE.

Jes. 10:20-23

20Op die dag zal het gebeuren dat het overblijfsel van Israël en wie van het ​huis​ van ​Jakob​ ontkomen zijn, niet langer zullen steunen op hem die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op de HEERE, de ​Heilige​ van Israël, in trouw.

21Dat overblijfsel zal terugkeren, het overblijfsel van ​Jakob, naar de sterke God.

22Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een overblijfsel daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van ​gerechtigheid.

23Ja, een vernietigend einde – en dat is vast besloten – gaat de Heere, de HEERE van de legermachten, in het midden van heel het land ten uitvoer brengen.

Jer. 29:12-14

12Dan zult u Mij aanroepen en heengaan, u zult tot Mij ​bidden​ en Ik zal naar u luisteren.

13U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw ​hart.

14Ik zal door u gevonden worden, spreekt de HEERE, Ik zal een omkeer brengen in uw gevangenschap en u bijeenbrengen uit alle volken en uit alle plaatsen waarheen Ik u verdreven heb, spreekt de HEERE, en Ik zal u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb gevoerd.

Jes. 25:6

6De HEERE van de legermachten zal

op deze berg voor alle volken

een feestmaal met uitgelezen gerechten aanrichten,

een feestmaal met gerijpte wijnen,

met uitgelezen gerechten vol merg,

met gezuiverde gerijpte wijnen.

Jes. 44:5

5De een zal zeggen: Ik ben van de HEERE,

een ander zal zich noemen met de naam ​Jakob,

weer een ander zal met zijn hand schrijven: Van de HEERE,

en de erenaam Israël aannemen.

Jes. 45:23

23Ik heb gezworen bij Mijzelf

– uit Mijn mond is in ​gerechtigheid

een woord uitgegaan en het zal niet terugkeren –

dat voor Mij elke knie zich zal buigen,

elke tong bij Mij zal zweren.

Jes. 56:2-8

2Welzalig een sterveling die zo handelt,

het mensenkind dat daaraan vasthoudt;

die de ​sabbat​ in acht neemt, zodat hij die niet ontheiligt,

en die zijn hand ervoor behoedt om enig kwaad te doen.

3Laat de ​vreemdeling​ die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen:

De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden;

laat de ontmande niet zeggen:

Zie, ik ben maar een dorre boom.

4Want zo zegt de HEERE

over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen,

verkiezen wat Mij behaagt,

en vasthouden aan Mijn ​verbond:

5Ik zal hun in Mijn ​huis​ en binnen Mijn ​muren​ een plaats en een naam geven,

beter dan die van zonen en dan die van dochters;

een eeuwige naam zal Ik ieder van hen geven,

een naam die niet uitgewist zal worden.

6En de ​vreemdelingen​ die zich bij de HEERE voegen

om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben,

om Hem tot dienaren te zijn;

allen die de ​sabbat​ in acht nemen, zodat zij hem niet ​ontheiligen,

en die aan Mijn ​verbond​ vasthouden:

7hen zal Ik ook brengen naar Mijn ​heilige​ berg,

en Ik zal hen verblijden in Mijn ​huis​ van ​gebed.

Hun ​brandoffers​ en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn ​altaar.

Want Mijn ​huis​ zal een ​huis​ van ​gebed​ genoemd worden voor alle volken.

8De Heere HEERE,

Die de verdrevenen uit Israël bijeenbrengt, spreekt:

Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen,

naast hen die al tot Hem bijeengebracht zijn.

Zach. 2:11

11Veel heidenvolken zullen op die dag bij de HEERE gevoegd worden

en zij zullen Mij tot een volk zijn,

en Ik zal in uw midden wonen.

Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij tot u gezonden heeft.

Zach. 14:16

16Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen ​Jeruzalem​ zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de ​Koning, de HEERE van de legermachten, en om het ​Loofhuttenfeest​ te vieren.

Joh. 3:17

17Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.

Joh. 10:16

16Ik heb nog andere schapen, die niet van deze ​schaapskooi​ zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.

Mat. 8:11

11Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met ​Abraham, Izak en ​Jakob​ in het Koninkrijk der hemelen,

Hand. 2:39

39Want voor u is de belofte en voor uw ​kinderen​ en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.

Luc. 2:32

32een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken.

Hand. 10:1vv

101En er was een man in ​Caesarea, van wie de naam Cornelius was, een hoofdman over honderd van de afdeling die de Italiaanse genoemd werd,

2een vroom man, die met heel zijn huis God vreesde, veel liefdegaven aan het volk gaf en voortdurend tot God bad.

3Hij zag in een ​visioen​ duidelijk, ongeveer op het negende uur van de dag, dat er een ​engel​ van God bij hem binnenkwam, die tegen hem zei: Cornelius!

4En hij hield de ogen op hem gericht en werd zeer bevreesd, en hij zei: Wat is er, ​heer? En de ​engel zei tegen hem: Uw ​gebeden​ en uw liefdegaven zijn als gedachtenis opgestegen naar God.

5Stuur nu mannen naar Joppe en ontbied ​Simon, die ook ​Petrus​ genoemd wordt.

6Deze is te gast bij een zekere ​Simon, een leerlooier, die zijn huis bij de zee heeft. Hij zal u zeggen wat u moet doen.

7En toen de ​engel​ die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisslaven, en een vrome ​soldaat​ uit hen die steeds bij hem waren;

8en toen hij hun alles verteld had, stuurde hij hen naar Joppe.

9En de volgende dag, terwijl zij op ​reis​ waren en de stad naderden, klom ​Petrus​ op het ​dak​ om te ​bidden, ongeveer op het zesde uur,

10en hij kreeg honger en wilde iets nuttigen. En terwijl zij het eten bereidden, raakte hij in geestvervoering.

11En hij zag de hemel geopend en een voorwerp naar zich toe komen, dat leek op een groot ​linnen​ laken, dat aan de vier hoeken vastgebonden was en neergelaten werd op de aarde,

12waarin zich al de viervoetige dieren van de aarde bevonden, de wilde en de kruipende dieren en de vogels in de lucht.

13En er kwam een stem tot hem: Sta op, ​Petrus, slacht en eet!

14Maar ​Petrus​ zei: Beslist niet, Heere, want ik heb nooit iets gegeten wat onheilig of ​onrein​ is.

15En er kwam opnieuw, voor de tweede keer, een stem tot hem: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden!

16En dit gebeurde tot driemaal toe; en het voorwerp werd weer opgenomen in de hemel.

17Toen ​Petrus​ bij zichzelf twijfelde wat het ​visioen​ dat hij gezien had, kon betekenen, zie, daar stonden de mannen die door Cornelius gestuurd waren, bij de ​poort, nadat zij naar het huis van ​Simon​ gevraagd hadden.

18En zij riepen iemand en vroegen of ​Simon, die ook ​Petrus​ genoemd wordt, daar te gast was.

19Terwijl ​Petrus​ nog over dat ​visioen​ nadacht, zei de Geest tegen hem: Zie, drie mannen zoeken u;

20sta daarom op, ga naar beneden en ​reis​ met hen mee. Twijfel niet, want Ik heb hen gestuurd.

21En ​Petrus​ ging naar beneden, naar de mannen die door Cornelius naar hem toe gestuurd waren, en zei: Zie, ik ben het die u zoekt. Wat is de reden waarom u hier bent?

22En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een ​rechtvaardig​ man, die God vreest en van wie heel het volk van de ​Joden​ een goed getuigenis geeft, is door een aanwijzing van God aangespoord door een ​heilige​ ​engel​ om u naar zijn huis te ontbieden om van u woorden van zaligheid te horen.

23Toen riep hij hen naar binnen en ontving hen als gast. En de volgende dag vertrok ​Petrus​ met hen, en enigen van de broeders uit Joppe gingen met hem mee.

24En de volgende dag kwamen zij in ​Caesarea​ aan. En Cornelius verwachtte hen en had zijn familieleden en beste vrienden bijeengeroepen.

25En het gebeurde, toen ​Petrus​ naar binnen ging, dat Cornelius hem tegemoetkwam, aan zijn voeten viel en hem aanbad.

26Maar ​Petrus​ richtte hem op en zei: Sta op, ik ben zelf ook maar een mens.

27En terwijl hij met hem sprak, ging hij naar binnen en trof er velen aan die samengekomen waren.

28En hij zei tegen hen: U weet dat het een Joodse man niet toegestaan is om met iemand van een ander volk om te gaan of bij hem binnen te gaan; maar God heeft mij laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen.

29Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden werd. Dus vraag ik om welke reden u mij hebt ontboden.

30En Cornelius zei: Vier dagen geleden had ik tot dit uur toe ​gevast, en op het negende uur bad ik in mijn huis.

31En zie, er stond een man in blinkende kleding voor mij en die zei: Cornelius, uw ​gebed​ is verhoord en uw liefdegaven zijn bij God in gedachtenis gekomen.

32Stuur dan mensen naar Joppe en laat ​Simon​ halen, die ook ​Petrus​ genoemd wordt; deze is te gast in het huis van ​Simon, de leerlooier, bij de zee. Als hij hier gekomen is, zal hij tot u spreken.

33Dus heb ik ogenblikkelijk mensen naar u toe gestuurd, en u hebt er goed aan gedaan dat u hier gekomen bent. Wij zijn dan nu allen hier aanwezig, in de tegenwoordigheid van God, om alles te horen wat u door God bevolen is.

34En ​Petrus​ opende zijn mond en zei: Ik zie nu in waarheid in dat God niet iemand om de persoon aanneemt;

35maar in ieder volk is degene die Hem vreest en ​gerechtigheid​ doet, Hem welgevallig.

36Dit is het woord dat Hij gezonden heeft tot de Israëlieten, waardoor Hij ​vrede​ verkondigt door ​Jezus​ ​Christus; Deze is de Heere van allen.

37U weet wat er gebeurd is in heel Judea, wat begon in Galilea na de doop die Johannes gepredikt heeft:

38hoe God ​Jezus​ van Nazareth ​gezalfd​ heeft met de ​Heilige​ Geest en met kracht en hoe Hij het land doorgegaan is, terwijl Hij goeddeed en allen die door de ​duivel​ overweldigd waren, genas, want God was met Hem.

39En wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft, zowel in het Joodse land als in ​Jeruzalem. Ze hebben Hem gedood door Hem aan een hout te hangen.

40Deze heeft God opgewekt op de derde dag en Hij heeft gegeven dat Hij zou verschijnen,

41niet aan heel het volk, maar aan de getuigen die door God tevoren verkozen waren, aan ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden ​opgestaan​ was.

42En Hij heeft ons bevolen tot het volk te prediken en te getuigen dat Hij Degene is Die door God aangesteld is tot een Rechter over levenden en doden.

43Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, ​vergeving​ van ​zonden​ ontvangen zal door Zijn Naam.

44Terwijl ​Petrus​ deze woorden nog sprak, viel de ​Heilige​ Geest op allen die het Woord hoorden.

45En de gelovigen die van de ​besnijdenis​ waren, zovelen als er met ​Petrus​ waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat de gave van de ​Heilige​ Geest ook op de heidenen uitgestort werd,

46want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God grootmaken. Toen antwoordde ​Petrus:

47Kan iemand soms het water weren, zodat deze mensen, die evenals wij de ​Heilige​ Geest ontvangen hebben, niet ​gedoopt​ zouden worden?

48En hij beval dat zij ​gedoopt​ zouden worden in de Naam van de Heere. Toen vroegen zij hem enkele dagen bij hen te blijven.

Hand. 11:20

20Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in ​Antiochië​ gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere ​Jezus​ verkondigden.

Hand. 15:8,14

8En God, de Kenner van de ​harten, heeft getuigenis aan hen gegeven door hun de ​Heilige​ Geest te geven, evenals aan ons;

14Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.

Hand. 26:18

18om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de ​satan​ tot God, opdat zij ​vergeving​ van de ​zonden​ ontvangen en een erfdeel onder de ​geheiligden​ door het geloof in Mij.

Rom. 3:23

23Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,

Rom. 9:24-26

24Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de ​Joden, maar ook uit de heidenen.

25Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.

26En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij ​kinderen​ van de levende God genoemd worden.

2 Cor. 6:14 tot 2 Cor.7:1

14Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft ​gerechtigheid​ gemeenschappelijk met ​wetteloosheid, en welke gemeenschap is er tussen licht en duisternis?

15En welke overeenstemming is er tussen ​Christus​ en ​Belial? Of wat deelt een gelovige met een ongelovige?

16Of welk verband is er tussen de ​tempel​ van God en de ​afgoden? Want u bent de ​tempel​ van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.

17Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen,

18en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige.

71Omdat wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij onszelf ​reinigen​ van alle bezoedeling van vlees en geest, en de ​heiliging​ volbrengen in het vrezen van God.

Fil. 3:3

3Want wij zijn de ​besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in ​Christus​ ​Jezus​ roemen en niet op het vlees vertrouwen.

Ef. 2:11-18

11Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden ​besnijdenis​ in het vlees, die met de hand gebeurt,

12dat u in die tijd zonder ​Christus​ was, vervreemd van het burgerschap van Israël en ​vreemdelingen​ wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld.

13Maar nu, in ​Christus​ ​Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van ​Christus​ dichtbij gekomen.

14Want Hij is onze ​vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken,

15heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo ​vrede​ zou maken,

16en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het ​kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.

17En bij Zijn komst heeft Hij door het ​Evangelie​ ​vrede​ verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren.

18Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader.

2 Cor. 3:6

6Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe ​verbond​ te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.

Rom. 1:16

16Want ik schaam mij niet voor het ​Evangelie​ van ​Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de ​Jood, en ook voor de Griek.

Tit. 2:14

14Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle ​wetteloosheid​ en voor Zichzelf een eigen volk zou ​reinigen, ijverig in goede werken.

Ex. 19:5

5Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn ​verbond​ in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.

Deut. 7:6

6Want u bent een ​heilig​ volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú ​uitgekozen​ uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.

Deut. 14:2

2Want u bent een ​heilig​ volk voor de HEERE, uw God. De HEERE heeft ú uit alle volken die op de aardbodem zijn, ​uitgekozen​ om voor Hem een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.

1 Petr. 1:1

11Petrus, een ​apostel​ van ​Jezus​ ​Christus, aan de ​vreemdelingen​ in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië,

Jac.1:1

11Jakobus, een dienstknecht van God en van de Heere ​Jezus​ ​Christus, aan de ​twaalf stammen​ die in de verstrooiing zijn: wees verheugd!

1. Petr.3:6

6zoals ​Sara​ ​Abraham​ gehoorzaamde en hem ​heer​ noemde. U bent ​kinderen​ van haar geworden, als u goeddoet en niet bevreesd bent voor enig ding dat u angst zou kunnen aanjagen.

Hebr. 3:7 tot en met 4:11

7Daarom, zoals de ​Heilige​ Geest zegt: Heden, indien u Zijn stem hoort,

8verhard dan uw ​hart​ niet, zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn.

9Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang.

10Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun ​hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend.

11Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!

12Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven ​hart​ zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God;

13maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken, opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de ​zonde.

14Want wij hebben deel aan ​Christus​ gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden,

15terwijl er wordt gezegd: Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw ​hart​ niet, zoals in de verbittering.

16Want hoewel sommigen die stem gehoord hadden, hebben zij Hem verbitterd, maar niet allen die onder leiding van ​Mozes​ uit ​Egypte​ waren getrokken.

17Op wie is Hij dan veertig jaar lang vertoornd geweest? Was het niet op hen die gezondigd hadden, van wie de lichamen zijn gevallen in de woestijn?

18En aan wie heeft Hij gezworen dat zij Zijn rust niet zouden binnengaan, dan aan hen die ​ongehoorzaam​ geweest waren?

19Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof.

De rust die God geeft

41Laten wij er dan beducht voor zijn dat iemand van u ooit schijnt achter te blijven, terwijl de belofte om in Zijn rust binnen te gaan nog van kracht is.

2Want ook aan ons is het ​Evangelie​ verkondigd, evenals aan hen. Maar het gepredikte woord bracht hun geen voordeel, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen die het hoorden.

3Wij die tot geloof gekomen zijn, gaan immers de rust binnen, zoals Hij gezegd heeft: Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan! En dat terwijl Zijn werken al sinds de grondlegging van de wereld voltooid zijn.

4Want Hij heeft ergens over de zevende dag als volgt gesproken: En God heeft op de zevende dag van al Zijn werken gerust.

5En op deze plaats opnieuw: Zij zullen Mijn rust niet binnengaan!

6Omdat dus het feit blijft dat sommigen deze rust binnengaan, en dat zij aan wie het ​Evangelie​ eerst verkondigd was, niet binnengegaan zijn vanwege hun ​ongehoorzaamheid,

7bepaalt Hij opnieuw een zekere dag, namelijk heden, wanneer Hij zo lange tijd daarna door ​David​ zegt (zoals al eerder gezegd is): Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw ​hart​ niet.

8Want als ​Jozua​ hen al in de rust gebracht had, zou God daarna niet gesproken hebben over een andere dag.

9Er blijft dus nog een ​sabbatsrust​ over voor het volk van God,

10want wie Zijn rust binnengegaan is, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne.

11Laten wij ons dan beijveren om die rust binnen te gaan, opdat niemand door het volgen van dit voorbeeld van ​ongehoorzaamheid​ ten val zal komen.

Hebr. 11:13-16

13Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij ​vreemdelingen​ en bijwoners op de aarde waren.

14Want wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een vaderland zoeken.

15En als zij aan het vaderland gedacht hadden vanwaaruit zij weggegaan waren, zouden zij gelegenheid gehad hebben om terug te keren.

16Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt.

Hebr. 12:18-24

18Want u bent niet tot een tastbare berg genaderd, en tot een brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind,

19tot bazuingeschal en het geluid van woorden. Zij die dat hoorden, smeekten dat het woord niet meer tot hen gericht zou worden,

20want zij konden wat hun bevolen werd niet verdragen: zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het gestenigd of met een ​pijl​ doorschoten worden.

21En wat zij zagen was zo verschrikkelijk, dat ​Mozes​ zei: Ik ben zeer bevreesd en sta te beven.

22Maar u bent genaderd tot de berg ​Sion​ en tot de stad van de levende God, tot het hemelse ​Jeruzalem​ en tot tienduizendtallen van ​engelen,

23tot een feestelijke vergadering en de ​gemeente​ van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen,

24en tot de Middelaar van het nieuwe ​verbond, ​Jezus, en tot het bloed van de besprenkeling, dat van betere dingen spreekt dan dat van ​Abel.

Gal. 3

31O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie ​Jezus​ ​Christus​ eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was?

2Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?

3Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?

4Hebt u tevergeefs zoveel geleden? Als het toch eens tevergeefs was!

5Hij dan Die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?

6Zoals ​Abraham​ God geloofde en het hem tot ​gerechtigheid​ werd gerekend.

7Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, ​Abrahams​ ​kinderen​ zijn.

8En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan ​Abraham​ het ​Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.

9Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige ​Abraham.

10Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de ​vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het ​boek​ van de wet, om dat te doen.

11En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

12Maar voor de wet is het niet: uit geloof, maar: De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven.

De zegen van Abraham door het geloof in Christus

13Christus​ heeft ons vrijgekocht van de ​vloek​ van de wet door voor ons een ​vloek​ te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt,

14opdat de ​zegen​ van ​Abraham​ in ​Christus​ ​Jezus​ tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.

15Broeders, ik spreek op menselijke wijze: Zelfs een ​verbond​ van mensen dat rechtsgeldig is geworden, stelt niemand terzijde of voegt daar iets aan toe.

16Welnu, zo zijn de beloften aan ​Abraham​ en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is ​Christus.

17Dit nu zeg ik: Het ​verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op ​Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen.

18Want als de ​erfenis​ uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan ​Abraham​ heeft God die door de belofte ​genadig​ geschonken.

De wet onze leermeester tot Christus

19Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door ​engelen​ in de hand van de middelaar beschikt.

20En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één.

21Is dan de wet in strijd met de beloften van God? Volstrekt niet! Want als er een wet gegeven was die in staat was levend te maken, dan zou de ​gerechtigheid​ werkelijk uit de wet zijn.

22Maar de Schrift heeft alles onder de ​zonde​ opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof in ​Jezus​ ​Christus.

23Voordat het geloof echter kwam, werden wij door de wet bewaakt, als gevangenen opgesloten, totdat het geloof geopenbaard zou worden.

24Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot ​Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.

25Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester.

26Want u bent allen ​kinderen​ van God door het geloof in ​Christus​ ​Jezus.

27Want u allen die in ​Christus​ ​gedoopt​ bent, hebt zich met ​Christus​ bekleed.

28Daarbij is het niet van belang dat men ​Jood​ is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men ​slaaf​ is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in ​Christus​ ​Jezus.

29En als u van ​Christus​ bent, dan bent u ​Abrahams​ nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.

Gal.4

41Ik zeg echter: Zolang de erfgenaam een onmondig ​kind​ is, verschilt hij in niets van een ​slaaf, hoewel hij ​heer​ is van alles;

2maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald.

3Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige ​kinderen​ waren, als ​slaven​ onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.

4Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,

5om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot ​kinderen​ zouden ontvangen.

6Nu, omdat u ​kinderen​ bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw ​harten, Die roept: ​Abba, Vader!

7Dus nu bent u geen ​slaaf​ meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door ​Christus.

In de ban van dwaalleraars

8Maar destijds, toen u God niet kende, diende u hen die van nature geen ​goden​ zijn;

9en nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent, hoe kunt u weer terugkeren naar de zwakke en arme grondbeginselen, die u weer van voren af aan wilt dienen?

10U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren.

11Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen.

12Wees zoals ik, want ook ik ben zoals u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij in geen enkel opzicht ​onrecht​ aangedaan.

13U weet toch dat ik u de eerste keer het ​Evangelie​ heb verkondigd in lichamelijke zwakheid.

14En toch hebt u mijn beproeving, die in mijn lichaam plaatsvond, niet veracht of verafschuwd, maar ontving u mij als een ​engel​ van God, ja, als ​Christus​ ​Jezus.

15Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik kan van u getuigen dat u, zo mogelijk, uw ogen zou hebben uitgerukt en aan mij gegeven zou hebben.

16Ben ik dan uw vijand geworden door u de waarheid te zeggen?

17Zij beijveren zich niet met goede bedoelingen voor u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat u zich voor hen zou beijveren.

18Nu is zich te beijveren voor het goede altijd goed, en niet alleen als ik bij u ben,

19mijn lieve ​kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat ​Christus​ gestalte in u krijgt.

20Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in twijfel over u.

Hagar en Sara – twee verbonden

21Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet?

22Want er staat geschreven dat ​Abraham​ twee zonen had, een van de ​slavin, en een van de vrije.

23Maar hij die van de ​slavin​ was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte.

24Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is ​Hagar.

25Want deze ​Hagar​ is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige ​Jeruzalem, dat met haar ​kinderen​ in slavernij is.

26Maar het ​Jeruzalem​ dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.

27Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de ​kinderen​ van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.

28Wij nu, broeders, zijn ​kinderen​ van de belofte, net zoals Izak.

29Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu.

30Wat zegt de Schrift echter? Jaag de ​slavin​ en haar zoon weg, want de zoon van de ​slavin​ zal beslist niet ​erven​ met de zoon van de vrije.

31Daarom, broeders, wij zijn geen ​kinderen​ van de ​slavin, maar van de vrije.

Fil.3

31Verder, mijn broeders, verblijd u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet onaangenaam en het geeft u zekerheid.

2Let op de ​honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis.

3Want wij zijn de ​besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in ​Christus​ ​Jezus​ roemen en niet op het vlees vertrouwen.

4Hoewel ik reden heb om ook op het vlees te vertrouwen; als iemand anders denkt te kunnen vertrouwen op het vlees, ik nog meer:

5besneden​ op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de ​stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een ​Farizeeër,

6wat ijver betreft een vervolger van de ​gemeente, wat de ​rechtvaardigheid​ betreft die in de wet is, onberispelijk.

7Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om ​Christus’ wil als schade beschouwd.

8Ja, beslist, ik beschouw ook alles als schade vanwege de voortreffelijkheid van de kennis van ​Christus​ ​Jezus, mijn Heere, om Wie ik dat alles als schade ervaren heb. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik ​Christus​ mag winnen,

9en in Hem gevonden word, niet met mijn ​rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof in ​Christus​ is, namelijk de ​rechtvaardigheid​ uit God door middel van het geloof;

10opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap met Zijn lijden, doordat ik aan Zijn dood gelijkvormig word,

11om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden.

12Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door ​Christus​ ​Jezus​ gegrepen.

13Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb,

14maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in ​Christus​ ​Jezus.

15Laten wij dan, voor zover wij geestelijk volwassen zijn, deze gezindheid hebben; en als u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren.

16Maar tot zover wij gekomen zijn, laten wij naar dezelfde regel wandelen, laten wij eensgezind zijn.

Leven als burgers van de hemel

17Wees met elkaar mijn navolgers, broeders, en houd het oog gericht op hen die zó wandelen, zoals u ons tot een voorbeeld hebt.

18Want velen – ik heb dikwijls met u over hen gesproken en zeg het nu ook onder tranen – wandelen als vijanden van het ​kruis​ van ​Christus.

19Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen.

20Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere ​Jezus​ ​Christus,

21Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.

Gal. 6

61Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige ​overtreding​ komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt.

2Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van ​Christus.

3Want als iemand denkt iets te zijn, terwijl hij niets is, bedriegt hij zichzelf.

4Maar laat ieder zijn eigen werk beproeven; dan zal hij alleen voor zichzelf stof tot roemen hebben, en niet voor de ander.

5Want ieder zal zijn eigen pak dragen.

6En laat hij die onderwezen wordt in het Woord in alle goede dingen delen met hem die onderwijs geeft.

7Dwaal niet: God laat niet met Zich spotten, want wat de mens zaait, zal hij ook oogsten.

8Want wie in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie in de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven oogsten.

9En laten wij niet moe worden goed te doen, want te zijner tijd zullen wij oogsten, als wij het niet opgeven.

10Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof.

Roem in Christus alleen. Zegenbede

11Zie met wat een grote letters ik u met mijn eigen hand schrijf:

12Allen die zich mooi willen voordoen naar het vlees, dwingen u zich te laten ​besnijden, alleen om niet vanwege het ​kruis​ van ​Christus​ vervolgd te worden.

13Want ook zij die ​besneden​ worden, nemen zelf de wet niet in acht, maar zij willen dat u ​besneden​ wordt om zich te kunnen beroemen op uw vlees.

14Maar ik zal mij volstrekt niet beroemen op iets anders dan op het ​kruis​ van onze Heere Jezus ​Christus, door Wie de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld.

15Want in ​Christus​ Jezus heeft niet het ​besneden​ zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar wel dat we een nieuwe schepping zijn.

16En allen die overeenkomstig deze regel wandelen: ​vrede​ en ​barmhartigheid​ zij over hen en over het Israël van God.

17Verder, laat niemand mij lastigvallen, want ik draag de littekens van de Heere Jezus in mijn lichaam.

18De ​genade​ van onze Heere Jezus ​Christus​ zij met uw geest, broeders! ​Amen.

1 Petr. 1

11Petrus, een ​apostel​ van ​Jezus​ ​Christus, aan de ​vreemdelingen​ in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië,

2uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, door de ​heiliging​ van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van ​Jezus​ ​Christus: moge ​genade​ en ​vrede​ voor u vermeerderd worden.

De hoop op de zaligheid

3Geprezen zij de God en Vader van onze Heere ​Jezus​ ​Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote ​barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van ​Jezus​ ​Christus​ uit de doden,

4tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare ​erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u.

5U wordt immers door de kracht van God bewaakt door het geloof tot de zaligheid, die gereedligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.

6Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte tijd – als het nodig is – bedroefd door allerlei verzoekingen,

7opdat de beproeving van uw geloof – die van groter waarde is dan die van goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt – mag blijken te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, bij de openbaring van ​Jezus​ ​Christus.

8Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem toch lief. Hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde,

9en verkrijgt u het einddoel van uw geloof, namelijk de zaligheid van uw zielen.

10Naar deze zaligheid hebben de profeten, die geprofeteerd hebben over de ​genade​ die aan u bewezen is, gezocht en gespeurd.

11Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van ​Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op ​Christus​ komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna.

12Aan hen werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar ons dienden in de dingen die u nu verkondigd zijn door hen die u het ​Evangelie​ verkondigd hebben door de ​Heilige​ Geest, Die vanuit de hemel gezonden is; dingen, waarin de ​engelen​ begerig zijn zich te verdiepen.

Heiligheid en broederliefde

13Omgord daarom de lendenen van uw verstand, wees nuchter en hoop volkomen op de ​genade​ die u gebracht wordt in de openbaring van ​Jezus​ ​Christus.

14Word als gehoorzame ​kinderen​ niet gelijkvormig aan de begeerten die er vroeger in de tijd van uw onwetendheid waren.

15Maar zoals Hij Die u geroepen heeft, ​heilig​ is, word zo ook zelf ​heilig​ in heel uw levenswandel,

16want er staat geschreven: Wees ​heilig, want Ik ben ​heilig.

17En als u Hem als Vader aanroept Die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandel dan in de vreze des Heerengedurende de tijd van uw ​vreemdelingschap,

18in de wetenschap dat u niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, vrijgekocht bent van uw zinloze levenswandel, die u door de vaderen overgeleverd is,

19maar met het kostbaar bloed van ​Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam.

20Hij is wel van tevoren gekend, vóór de grondlegging van de wereld, maar in de laatste tijden geopenbaard omwille van u.

21Door Hem gelooft u in God, Die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof en hoop op God gericht zijn.

22Nu u dan uw zielen gereinigd hebt in de gehoorzaamheid aan de waarheid, door de Geest, tot ongeveinsde broederliefde, heb elkaar vurig lief uit een ​rein​ ​hart,

23u, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.

24Want alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen.

25Maar het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is.

2 Petr. 1

11Simeon ​Petrus, een dienstknecht en ​apostel​ van ​Jezus​ ​Christus, aan hen die een even kostbaar geloof ontvangen hebben als wij, door de ​gerechtigheid​ van onze God en Zaligmaker, ​Jezus​ ​Christus:

2moge ​genade​ en ​vrede​ voor u vermeerderd worden door de kennis van God en van ​Jezus, onze Heere.

De christelijke roeping en verkiezing

3Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort, door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en Zijn deugd.

4Daardoor heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur, nadat u het verderf, dat er door de begeerte in de wereld is, ontvlucht bent.

5En daarom moet u zich er met alle inzet op toeleggen om aan uw geloof deugd toe te voegen, aan de deugd kennis,

6aan de kennis zelfbeheersing, aan de zelfbeheersing volharding, aan de volharding godsvrucht,

7aan de godsvrucht broederliefde en aan de broederliefde ​liefde​ voor iedereen.

8Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en toenemen, zullen ze u niet doelloos en onvruchtbaar laten wat de kennis van onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ betreft.

9Immers, bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, die is blind en kortzichtig, omdat hij de ​reiniging​ van zijn vroegere ​zonden​ vergeten is.

10Daarom, broeders, beijver u des te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want als u dat doet, zult u nooit meer struikelen.

11Want zo zal u in rijke mate de toegang worden verleend tot het eeuwig Koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, ​Jezus​ ​Christus.

12Daarom zal ik niet nalaten u altijd aan deze dingen te herinneren, hoewel u ze weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt bent.

13En ik acht het juist, zolang ik in deze ​tent​ ben, u op te wekken door de herinnering hieraan,

14omdat ik weet dat het afbreken van mijn ​tent​ nu snel zal plaatsvinden, zoals onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ mij ook duidelijk heeft gemaakt.

15Maar ik zal mij ook voortdurend beijveren dat u na mijn heengaan deze dingen in gedachten blijft houden.

Het profetische woord, dat vast en zeker is

16Want wij zijn geen kunstig bedachte verzinsels gevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ bekendmaakten, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.

17Want Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen, toen een stem als deze van de verheven heerlijkheid tot Hem kwam: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.

18En deze stem hebben wij gehoord, toen deze vanuit de hemel kwam, terwijl wij met Hem op de ​heilige​ berg waren.

19En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is, en u doet er goed aan daarop acht te slaan als op een ​lamp​ die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de ​morgenster​ opgaat in uw ​hart.

20Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele ​profetie​ van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat;

21want de ​profetie​ is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar ​heilige​ mensen van God, door de ​Heilige​ Geest gedreven, hebben gesproken.

Hebr. 1:1v

11Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon,

2Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft.

3Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de ​reiniging​ van onze ​zonden​ door Zichzelf tot stand had gebracht, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen.

4Hij is zoveel meer geworden dan de ​engelen​ als de Naam die Hij als erfdeel ontvangen heeft, voortreffelijker is dan die van hen.

5Want tegen wie van de ​engelen​ heeft God ooit gezegd: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt? En verder: Ik zal voor Hem tot een Vader zijn, en Hij zal voor Mij tot een Zoon zijn?

6En wanneer Hij vervolgens de ​Eerstgeborene​ in de wereld brengt, zegt Hij: En laten alle ​engelen​ van God Hem aanbidden.

7En van de ​engelen​ zegt Hij weliswaar: Die Zijn ​engelen​ maakt tot geesten en Zijn dienaren tot een vuurvlam,

8maar tegen de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, bestaat in alle eeuwigheid. De ​scepter​ van Uw koninkrijk is een ​scepter​ van het recht.

9U hebt ​gerechtigheid​ lief en haat ongerechtigheid. Daarom heeft Uw God U ​gezalfd, o God, met vreugdeolie, boven Uw metgezellen.

10En: In het begin hebt U, Heere, de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn de werken van Uw handen.

11Die zullen vergaan, maar U blijft altijd. En ze zullen alle verslijten als een gewaad,

12en als een ​mantel​ zult U ze oprollen en ze zullen verwisseld worden; maar U bent Dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden.

13En tegen wie van de ​engelen​ heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?

14Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die de zaligheid zullen beërven?

Hebr. 7:1-10, 18

71Deze Melchizedek was namelijk koning van Salem, een ​priester​ van de allerhoogste God. Hij ging ​Abraham​ tegemoet, toen die terugkeerde na het verslaan van de koningen, en zegende hem.

2Aan hem gaf ​Abraham​ ook van alles het tiende deel. In de eerste plaats was hij – aldus de vertaling van zijn naam – koning van de ​gerechtigheid​ en verder was hij ook koning van Salem, dat is koning van de ​vrede.

3Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de ​Zoon van God​ gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid ​priester.

4Merk nu op hoe groot hij geweest is, iemand aan wie de aartsvader ​Abraham​ zelfs een tiende deel van de buit gegeven heeft.

5Diegenen uit de zonen van Levi die het priesterschap ontvangen, hebben wel volgens de wet de opdracht om ​tienden​ te nemen van het volk, dat is van hun broeders, hoewel die ook uit het lichaam van ​Abraham​ voortgekomen zijn.

6Hij echter, die niet van hen afstamt, heeft van ​Abraham​ ​tienden​ genomen, en hij heeft hem gezegend die de beloften gekregen had.

7Nu is het ontegenzeglijk zo dat wat minder is, gezegend wordt door wat meer is.

8En hier nemen sterfelijke mensen ​tienden, maar daar nam iemand ze van wie getuigd wordt dat hij leeft.

9En – om zo te zeggen – ook Levi, die ​tienden​ neemt, heeft door ​Abraham​ ​tienden​ gegeven.

10Want hij was nog in het lichaam van zijn vader, toen Melchizedek hem tegemoet ging.

18Want de terzijdestelling van het voorgaande gebod vindt plaats vanwege zijn zwakheid en nutteloosheid.

Hebr. 8:7-13

7Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht.

8Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw ​verbond​ zal sluiten,

9niet overeenkomstig het ​verbond​ dat Ik met hun vaderen gesloten heb, op de dag toen Ik hen bij de hand nam om hen uit het land ​Egypte​ uit te leiden. Want zij bleven niet in Mijn ​verbond​ en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.

10Want dit is het ​verbond​ dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun ​hart​ schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

11En zij zullen beslist niet ieder zijn naaste en ieder zijn broeder onderwijzen en zeggen: Ken de Heere. Want zij allen zullen Mij kennen, van klein tot groot onder hen.

12Want Ik zal wat hun ongerechtigheden betreft ​genadig​ zijn en aan hun ​zonden​ en hun ​wetteloos​ gedrag beslist niet meer denken.

13Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat oud is verklaard en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen.

Op. 1:6

6en Die ons gemaakt heeft tot koningen en ​priesters​ voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. ​Amen.

Op. 2:9

9Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk – en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij ​Joden​ zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een ​synagoge​ van de ​satan.

Op. 3:9

9Zie, Ik geef u enigen uit de ​synagoge​ van de ​satan, van hen die zeggen dat zij ​Joden​ zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb.

Joh. 8:44

44U bent uit uw vader de ​duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.

Op.21:12

12Zij had een grote en hoge ​muur​ met twaalf ​poorten, en bij die ​poorten​ twaalf ​engelen. Ook waren er namen op geschreven, namelijk van de ​twaalf stammen​ van de Israëlieten.

Jac. 1:1

11Jakobus, een dienstknecht van God en van de Heere ​Jezus​ ​Christus, aan de ​twaalf stammen​ die in de verstrooiing zijn: wees verheugd!

Deut. 7:2

2en wanneer de HEERE, uw God, hen aan u overgegeven heeft en u ze verslaat, dan moet u hen volledig met de ban slaan; u mag geen ​verbond​ met hen sluiten en hun niet ​genadig​ zijn.

Jes. 43:21

21Dit volk heb Ik Mij geformeerd.

Zij zullen Mijn lof vertellen.

Ps. 105:43

43Zo leidde Hij Zijn volk uit met vreugde,

Zijn uitverkorenen met gejuich.

1 Petr. 2:9

9Maar u bent een ​uitverkoren​ geslacht, een koninklijk priesterschap, een ​heilig​ volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,

1 Petr. 5:13

13U groet de mede-uitverkoren ​gemeente​ die in Babylon is, en Markus, mijn zoon.

Op. 17:14

14Zij zullen ​oorlog​ voeren tegen het Lam, maar het Lam – want Heere der heren is Hij en ​Koning​ der koningen – zal hen overwinnen, en zij die samen met Hem zijn, geroepenen, uitverkorenen en gelovigen.

1 Cor. 1:2

2aan de ​gemeente​ van God die in Korinthe is, aan de ​geheiligden​ in ​Christus​ ​Jezus, geroepen ​heiligen, met allen die de Naam van onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ aanroepen, in elke plaats, zowel hun als onze Heere:

Fil. 1:1

11Paulus​ en Timotheüs, dienstknechten van ​Jezus​ ​Christus, aan al de ​heiligen​ in ​Christus​ ​Jezus​ die in Filippi zijn, met de ​opzieners​ en ​diakenen:

Ef. 5:26

26opdat Hij haar zou ​heiligen, door haar te ​reinigen​ met het waterbad door het Woord,

Ef. 1:1

11Paulus, een ​apostel​ van ​Jezus​ ​Christus​ door de wil van God, aan de ​heiligen​ en gelovigen in ​Christus​ ​Jezus​ die in Efeze zijn:

Kol. 1:2

2aan de ​heilige​ en gelovige broeders in ​Christus​ die in ​Kolosse​ zijn: ​genade​ zij u en ​vrede​ van God, onze Vader, en van de Heere ​Jezus​ ​Christus

Op. 17:14

14Zij zullen ​oorlog​ voeren tegen het Lam, maar het Lam – want Heere der heren is Hij en ​Koning​ der koningen – zal hen overwinnen, en zij die samen met Hem zijn, geroepenen, uitverkorenen en gelovigen.

Hand. 26:18

18om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de ​satan​ tot God, opdat zij ​vergeving​ van de ​zonden​ ontvangen en een erfdeel onder de ​geheiligden​ door het geloof in Mij.

Hand. 6:1

61In die dagen, toen het aantal discipelen steeds toenam, ontstond er gemor van de Griekssprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun ​weduwen​ bij het dagelijkse dienstbetoon over het hoofd gezien werden.

Hand. 13:52

52En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de ​Heilige​ Geest.

Op. 14:4

4Zij zijn het die niet met vrouwen bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen waar Het ook naartoe gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, als eerstelingen voor God en het Lam.

Joh. 14:15-17

15Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.

16En Ik zal de Vader ​bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid,

17namelijk de ​Geest​ van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.

Hand. 9:17

17En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen ​opgelegd​ te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk ​Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de ​Heilige​ Geest vervuld zou worden.

Fil. 2:5-8

5Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in ​Christus​ ​Jezus​ was,

6Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn,

7maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een ​slaaf​ aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden.

8En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.

Gal. 5:14

14Want de hele wet wordt in één woord vervuld, namelijk hierin: U zult uw naaste ​liefhebben​ als uzelf.

1 Petr. 4:11

11Als iemand spreekt, dan als iemand die de woorden van God spreekt; als iemand dient, dan als iemand die dient uit kracht die God schenkt; zodat God in alles verheerlijkt wordt door ​Jezus​ ​Christus. Hem komt de heerlijkheid en de kracht toe, tot in alle eeuwigheid. ​Amen.

Gal. 4:1-7

41Ik zeg echter: Zolang de erfgenaam een onmondig ​kind​ is, verschilt hij in niets van een ​slaaf, hoewel hij ​heer​ is van alles;

2maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald.

3Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige ​kinderen​ waren, als ​slaven​ onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.

4Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,

5om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot ​kinderen​ zouden ontvangen.

6Nu, omdat u ​kinderen​ bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw ​harten, Die roept: ​Abba, Vader!

7Dus nu bent u geen ​slaaf​ meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door ​Christus.

Luc. 12:4

4En Ik zeg u, Mijn vrienden: Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.

Joh. 15:14-15

14U bent Mijn vrienden, als u doet wat Ik u gebied.

15Ik noem u niet meer dienaren, want een dienaar weet niet wat zijn ​heer​ doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb.

1 Petr. 1:4

4tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare ​erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u.

Mat. 9:15

15Jezus​ zei tegen hen: De bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen dat de Bruidegom van hen weggenomen zal zijn, en dan zullen zij ​vasten.

Mat. 25:1-13

251Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.

2Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas.

3Zij die dwaas waren, namen wel hun ​lampen​ maar geen olie met zich mee.

4De wijzen namen met hun ​lampen​ ook olie mee in hun kruikjes.

5Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap.

6En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet!

7Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde.

8De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze ​lampen​ gaan uit.

9Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf.

10Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten.

11Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: ​Heer, ​heer, doe ons open!

12Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet.

13Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.

2 Cor. 11:2

2Want ik beijver mij voor u met een ijver van God. Ik heb u immers ten ​huwelijk​ gegeven aan één Man om u als een reine ​maagd​ aan ​Christus​ voor te stellen.

Ef. 5: 22-33

22Vrouwen, wees uw eigen mannen onderdanig, zoals aan de Heere,

23want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook ​Christus​ Hoofd van de ​gemeente​ is; en Hij is de Behouder van het lichaam.

24Daarom, zoals de ​gemeente​ aan ​Christus​ onderdanig is, zo behoren ook de vrouwen in alles hun eigen mannen onderdanig te zijn.

25Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook ​Christus​ de ​gemeente​ liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven,

26opdat Hij haar zou ​heiligen, door haar te ​reinigen​ met het waterbad door het Woord,

27opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een ​gemeente​ zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij ​heilig​ en smetteloos zou zijn.

28Zo moeten de mannen hun eigen vrouwen ​liefhebben​ als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief.

29Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Heere de ​gemeente.

30Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente.

31Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn.

32Dit geheimenis is groot; maar ik spreek met het oog op ​Christus​ en de ​gemeente.

33Kortom, ook u moet, ieder in het bijzonder, uw eigen vrouw net zo ​liefhebben​ als uzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.

Num. 12:7

7Maar zo doe Ik niet tegenover Mijn dienaar ​Mozes,

die in Mijn hele ​huis​ trouw is,

2 Sam. 1:12

12Zij bedreven ​rouw, huilden en ​vastten​ tot de avond over ​Saul​ en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk van de HEERE en over het ​huis​ van Israël, omdat zij door het ​zwaard​ gevallen waren.

Mat. 10:6

6maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Hebr. 3:1-6

31Daarom, ​heilige​ broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, let op de ​Apostel​ en ​Hogepriester​ van onze belijdenis: ​Christus​ ​Jezus.

2Hij is getrouw aan God, Die Hem aangesteld heeft, zoals ook ​Mozes​ trouw was in heel Zijn huis.

3Want Christus is zoveel meer heerlijkheid waard geacht dan ​Mozes, evenals hij die het huis gebouwd heeft, meer eer ontvangt dan het huis zelf.

4Immers, elk huis wordt door iemand gebouwd, maar Hij Die dit alles gebouwd heeft, is God.

5En ​Mozes​ is wel trouw geweest in heel Zijn huis, maar als dienaar, om te getuigen van wat later gesproken zou worden;

6Christus​ echter is getrouw over Zijn huis als Zoon. Zijn huis zijn wij, als wij tenminste de vrijmoedigheid en de roem van de hoop tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.

Marc. 11:25

25En wanneer u staat te ​bidden, ​vergeef​ als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen ​vergeeft.

Hebr. 2:10

10Want het paste Hem, om Wie alle dingen zijn en door Wie alle dingen zijn, dat Hij, om veel ​kinderen​ tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman van hun zaligheid door lijden zou ​heiligen.

Gal. 4:7

7Dus nu bent u geen ​slaaf​ meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door ​Christus.

Rom. 8:17

17En als wij ​kinderen​ zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van ​Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.

Ef. 1:14

14Die het onderpand is van onze ​erfenis, tot de verlossing die ons ten deel viel, tot lof van Zijn heerlijkheid.

1 Petr. 2:17

17Houd iedereen in ere; heb al uw broeders lief; vrees God; eer de koning.

1 Petr. 5:9

9Bied weerstand aan hem, vast in het geloof, in de wetenschap dat hetzelfde lijden ook aan al uw broeders in de wereld opgelegd wordt.

Mat. 16:18

18En Ik zeg u ook dat u ​Petrus​ bent, en op deze petra zal Ik Mijn ​gemeente​ bouwen, en de ​poorten​ van de hel zullen haar niet overweldigen.

Rom. 15:20

20En evenzo stelde ik er een eer in om het ​Evangelie​ daar te verkondigen waar ​Christus​ nog niet genoemd was, om niet op het fundament van een ander te bouwen.

1 Cor. 3:10

10Overeenkomstig de ​genade​ van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt.

Ef. 2:20

20gebouwd op het fundament van de ​apostelen​ en profeten, waarvan ​Jezus​ ​Christus​ Zelf de ​hoeksteen​ is,

Ps. 118:22

22De steen die de bouwers verworpen hadden,

is tot een ​hoeksteen​ geworden.

1 Tim. 3:15

15Maar voor het geval dat ik langer wegblijf, weet u nu hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat is de ​gemeente​ van de levende God, zuil en fundament van de waarheid.

Hand. 9:31

31De ​gemeenten​ dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden ​vrede​ en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de ​Heilige​ Geest en namen in aantal toe.

1 Thess. 5:11

11Bemoedig elkaar daarom, en bouw de één de ander op, zoals u trouwens al doet.

1 Cor. 14:4, 26

4Wie in een andere taal spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt de ​gemeente​ op.

26Hoe is het dan, broeders? Telkens wanneer u samenkomt, heeft iedereen een psalm, of hij heeft een onderwijzing, of hij heeft een andere taal, of hij heeft een openbaring, of hij heeft een uitleg. Laat alles gebeuren tot opbouw.

Ef. 4:29

29Laat er geen vuile taal uit uw mond komen, maar wel iets goeds, wat nuttig is tot opbouw, opdat het ​genade​ geeft aan hen die het horen.

Kol. 2:7

7geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, zoals u onderwezen bent; wees daarin overvloedig, met dankzegging.

1 Cor. 3:6, 9

6Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien.

9Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.

Mat. 13:19

19Als iemand het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet begrijpt, dan komt de boze en rukt ​weg​ wat in zijn ​hart​ ​gezaaid​ was; dat is hij bij wie langs de ​weg​ ​gezaaid​ is.

Joh. 12:24

24Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht.

Ex. 15:17

17U zult hen brengen en hen planten

op de berg die Uw eigendom is,

Uw vaste woonplaats,

die U gemaakt hebt, HEERE,

het ​heiligdom, Heere,

dat Uw handen gesticht hebben.

Jer. 12:10

10Vele ​herders​ hebben Mijn wijngaard te gronde gericht,

zij hebben Mijn stuk land vertrapt,

Mijn begerenswaardige stuk land gemaakt

tot een woeste wildernis.

Jer. 12:10

10Vele ​herders​ hebben Mijn wijngaard te gronde gericht,

zij hebben Mijn stuk land vertrapt,

Mijn begerenswaardige stuk land gemaakt

tot een woeste wildernis.

Jes. 5:1-7

51Ik wil graag voor mijn Beminde zingen,

een ​lied​ van mijn Geliefde over Zijn wijngaard.

Mijn Beminde had een wijngaard

op een vruchtbare heuvel.

2Hij spitte hem om en zuiverde hem van stenen,

Hij beplantte hem met edele wijnstokken.

In het midden ervan bouwde Hij een ​toren,

en hakte ook een ​perskuip​ daarin uit.

Hij verwachtte dat hij goede ​druiven​ zou voortbrengen,

maar hij bracht stinkende ​druiven​ voort.

3Nu dan, inwoners van ​Jeruzalem

en mannen van Juda,

oordeel toch tussen Mij

en Mijn wijngaard.

4Wat is er nog meer te doen aan Mijn wijngaard,

dan wat Ik eraan gedaan heb?

Waarom heb Ik verwacht dat hij goede ​druiven​ zou voortbrengen,

terwijl hij slechts stinkende ​druiven​ voortbracht?

5Nu dan, Ik wil u graag bekendmaken

wat Ik met Mijn wijngaard ga doen:

Ik zal zijn omheining wegnemen, zodat hij verwoest zal worden;

Ik zal een bres slaan in zijn muur, zodat hij vertrapt zal worden.

6Ik zal er een wildernis van maken.

Hij zal niet ​gesnoeid​ worden of geschoffeld,

maar dorens en distels zullen er opschieten.

En Ik zal de wolken gebieden

geen regen erop te laten neerkomen.

7Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël,

en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant.

Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur,

gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw.

Mat. 21:33-46

33Luister naar een andere ​gelijkenis. Er was iemand, een ​heer​ des huizes, die een ​wijngaard​ plantte. Hij zette er een omheining omheen, groef er een wijnpersbak in uit en bouwde een ​toren. En hij verhuurde hem aan landbouwers en ging naar het buitenland.

34Toen de tijd van de vruchten naderde, stuurde hij zijn dienaren naar de landbouwers om zijn vruchten te ontvangen.

35En de landbouwers namen zijn dienaren, sloegen de één, doodden een ander, en stenigden een derde.

36Nogmaals stuurde hij andere dienaren, meer in aantal dan de eerste, en zij deden met hen hetzelfde.

37Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe en zei: Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben.

38Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn ​erfenis​ voor onszelf houden.

39Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hem buiten de wijngaard en doodden hem.

40Wanneer dan de ​heer​ van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die landbouwers doen?

41Zij zeiden tegen Hem: Hij zal die kwaaddoeners een kwade dood doen sterven en zal de wijngaard aan andere landbouwers verhuren, die hem de vruchten op hun tijd zullen geven.

42Jezus​ zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwers verworpen hadden, die is tot een ​hoeksteen​ geworden; dit is door de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?

43Daarom zeg Ik u dat het ​Koninkrijk van God​ van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.

44En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.

45En toen de overpriesters en ​Farizeeën​ deze ​gelijkenissen​ van Hem hoorden, begrepen zij dat Hij over hen sprak.

46En zij probeerden Hem te grijpen, maar zij waren bevreesd voor de menigten, omdat die Hem voor een ​profeet​ hielden.

Ps. 118:22v

22De steen die de bouwers verworpen hadden,

is tot een ​hoeksteen​ geworden.

23Dit is door de HEERE geschied,

het is wonderlijk in onze ogen.

24Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft,

laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn.

25Och HEERE, breng toch heil;

och HEERE, geef toch voorspoed.

26Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE!

Wij ​zegenen​ u vanuit het ​huis​ van de HEERE.

27De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven.

Bind het feestoffer vast met touwen

tot aan de hoorns van het ​altaar.

28U bent mijn God, daarom zal ik U loven;

mijn God, ik zal U roemen.

29Loof de HEERE, want Hij is goed,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

Mat. 20:1-16

201Want het Koninkrijk der hemelen is als een ​heer​ des huizes, die ‘s morgens vroeg eropuit ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren.

2Nadat hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning per dag, stuurde hij hen zijn wijngaard in.

3En toen hij omstreeks het derde uur eropuit ging, zag hij anderen werkloos op de markt staan.

4Ook tegen hen zei hij: Gaat u ook naar de wijngaard, en ik zal u geven wat ​rechtvaardig​ is. En zij gingen.

5Toen hij nogmaals eropuit gegaan was, omstreeks het zesde en het negende uur, deed hij hetzelfde.

6En toen hij omstreeks het elfde uur eropuit ging, vond hij weer anderen werkloos staan en hij zei tegen hen: Waarom staat u hier heel de dag werkloos?

7Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard en u zult ontvangen wat ​rechtvaardig​ is.

8Toen het avond geworden was, zei de ​heer​ van de wijngaard tegen zijn rentmeester: Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten.

9En toen zij kwamen die omstreeks het elfde uur ingehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning.

10En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een penning.

11Toen zij die ontvangen hadden, morden zij tegen de ​heer​ des huizes

12en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben.

13Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen ​onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning?

14Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u.

15Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben?

16Zo zullen de laatsten​ de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

Joh. 15:1-8

151Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier.

2Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.

3U bent al ​rein​ vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb.

4Blijf in Mij, en Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft.

5Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.

6Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.

7Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.

8Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent.

Rom. 11:16-24

16En als de eerstelingen ​heilig​ zijn, dan het deeg ook, en als de wortel ​heilig​ is, dan de takken ook.

17Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom,

18beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.

19U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt.

20Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees.

21Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart.

22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.

23En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.

24Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

Num. 27:17

17die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen ​herder​ hebben.

Mat. 9:36

36Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen ​herder​ hebben.

Mat. 10:16

16Zie, Ik zend u als schapen te midden van de wolven; wees dus bedachtzaam als de slangen en oprecht als de duiven.

Mat. 15:24

24Hij antwoordde en zei: Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.

Marc. 14:27

27En ​Jezus​ zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de ​Herder​ slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden.

Luc. 12:32

32Wees niet bevreesd, kleine kudde, want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven.

Luc. 15:4-6

4Welk mens onder u die honderd schapen heeft en er één van verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt?

5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouders.

6En als hij thuiskomt, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.

Luc. 19:10

10Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.

1 Cor. 12

121Wat nu de geestelijke gaven betreft, broeders, wil ik niet dat u onwetend bent.

2U weet dat u heidenen was, weggetrokken naar de stomme ​afgoden. Zo liet u zich meevoeren.

3Daarom maak ik u bekend dat niemand die door de Geest van God spreekt, zegt: ​Jezus​ is een vervloekte. Ook kan niemand zeggen: ​Jezus​ is Heere, dan door de ​Heilige​ Geest.

4Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest.

5Er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heere.

6Er is verscheidenheid van werkingen, maar het is dezelfde God, Die alles in allen werkt.

7Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.

8Want aan de één wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven en aan de ander een woord van kennis, door dezelfde Geest;

9en aan een ander geloof, door dezelfde Geest, en aan een ander genadegaven van genezingen, door dezelfde Geest;

10en aan een ander werkingen van krachten, en aan een ander ​profetie, en aan een ander het onderscheiden van geesten, en aan een ander allerlei talen, en aan een ander uitleg van talen.

11Al deze dingen echter werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil.

Vele leden, één lichaam

12Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met ​Christus.

13Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam ​gedoopt, hetzij dat wij ​Joden​ zijn, hetzij Grieken, hetzij ​slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt.

14Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele.

15Als de voet zou zeggen: Omdat ik geen hand ben, ben ik niet van het lichaam, is hij daarom dan niet van het lichaam?

16En als het oor zou zeggen: Omdat ik geen oog ben, ben ik niet van het lichaam, is het daarom dan niet van het lichaam?

17Als het hele lichaam oog was, waar zou het gehoor zijn? Als het hele lichaam gehoor was, waar zou de reuk zijn?

18Maar nu heeft God de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats gegeven zoals Hij gewild heeft.

19Als zij alle één lid waren, waar zou het lichaam zijn?

20Nu echter zijn er wel veel leden, maar is er slechts één lichaam.

21En het oog kan niet zeggen tegen de hand: Ik heb je niet nodig, of vervolgens het hoofd tegen de voeten: Ik heb jullie niet nodig.

22Ja, meer nog, de leden van het lichaam die de zwakste schijnen te zijn, zijn echter juist noodzakelijk.

23En aan de leden van het lichaam die wij als minder eervol beschouwen, verlenen wij groter eer en onze oneerbare leden krijgen een grotere eer.

24Onze eerbare leden echter hebben dat niet nodig. Maar God heeft het lichaam zo samengesteld, dat Hij aan het lid dat tekortkomt, groter eer gaf,

25opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden voor elkaar gelijke zorg zouden dragen.

26En als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid eer ontvangt, verblijden alle leden zich mee.

27Samen bent u namelijk het lichaam van ​Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden.

28God nu heeft sommigen in de ​gemeente​ een plaats gegeven: ten eerste ​apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, vervolgens krachten, daarna genadegaven van genezingen, vormen van hulpverlening, bestuurlijke gaven, allerlei talen.

29Zijn zij soms allen ​apostelen? Zijn zij soms allen profeten? Zijn zij soms allen leraars? Zijn zij soms allen krachten?

30Hebben zij soms allen genadegaven van genezingen? Spreken zij soms allen in talen? Zijn zij soms allen uitleggers?

31Streef dus naar de beste genadegaven. En ik wijs u een weg die dit alles nog overtreft.

Rom. 12

121Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te ​wijden​ als een levend offer, ​heilig​ en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.

2En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.

3Want door de ​genade​ die mij gegeven is, zeg ik ieder onder u niet hoger te denken dan hij moet denken, maar laat hij denken in bescheidenheid, naar de mate van geloof zoals God die aan ieder heeft toebedeeld.

4Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben en de leden niet alle dezelfde functie hebben,

5zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in ​Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.

6En nu hebben wij genadegaven, onderscheiden naar de ​genade​ die ons is gegeven:

7hetzij ​profetie, naar de mate van het geloof; hetzij dienstbetoon, in het dienen; hetzij wie onderwijst, in het onderwijzen;

8hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie uitdeelt, in oprechtheid; wie leiding geeft, met inzet; wie zich over anderen ontfermt, met blijmoedigheid.

Onderlinge liefde

9Laat de ​liefde​ ongeveinsd zijn. Heb een afkeer van het kwade en houd vast aan het goede.

10Heb elkaar hartelijk lief met broederlijke ​liefde. Ga elkaar voor in eerbetoon.

11Wees niet traag wat uw inzet betreft. Wees vurig van geest. Dien de Heere.

12Verblijd u in de hoop. Wees geduldig in de verdrukking. Volhard in het ​gebed.

13Wees deelgenoot in de noden van de ​heiligen. Leg u toe op de gastvrijheid.

14Zegen​ wie u vervolgen. ​Zegen​ hen en vervloek hen niet.

15Verblijd u met hen die blij zijn, en huil met hen die huilen.

16Wees eensgezind onder elkaar. Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog.

17Vergeld niemand kwaad met kwaad. Wees bedacht op wat goed is voor alle mensen.

18Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in ​vrede​ met alle mensen.

19Wreek uzelf niet, geliefden, maar laat ruimte voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere.

20Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten, als hij dorst heeft, geef hem te drinken, want door dat te doen, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen.

21Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.

Ef. 5:23

23want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook ​Christus​ Hoofd van de ​gemeente​ is; en Hij is de Behouder van het lichaam.

Ef. 4:16

16Van Hem uit wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door elke band die ondersteuning geeft, overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is. Zo verkrijgt het lichaam zijn groei, tot opbouw van zichzelf in de ​liefde.

Ef. 5:29

29Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Heere de ​gemeente.

Kol. 2:19

19en zich niet houdt aan het hoofd, waaruit het hele lichaam, dat van banden en pezen voorzien is en daardoor samengevoegd, opgroeit door de groei die van God komt.

Ef. 2:21

21en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een ​heilige​ ​tempel​ in de Heere;

Ef. 4:16

16Van Hem uit wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door elke band die ondersteuning geeft, overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is. Zo verkrijgt het lichaam zijn groei, tot opbouw van zichzelf in de ​liefde.

1 Cor. 6: 12-20

12Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal mij niet onder de macht van ook maar iets laten brengen.

13Het voedsel is voor de buik en de buik voor het voedsel, maar God zal zowel het één als het ander tenietdoen. Het lichaam is echter niet voor de ​hoererij, maar voor de Heere en de Heere voor het lichaam.

14En God heeft niet alleen de Heere opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht.

15Weet u niet dat uw lichamen leden zijn van ​Christus? Zal ik dan de leden van ​Christus​ nemen en die maken tot leden van een ​hoer? Volstrekt niet!

16Of weet u niet dat wie zich met een ​hoer​ verenigt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees zijn.

17Wie zich echter met de Heere verenigt, is één geest met Hem.

18Vlucht weg van de ​hoererij. Elke ​zonde​ die een mens doet, is buiten het lichaam, maar wie ​hoererij​ bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.

19Of weet u niet, dat uw lichaam een ​tempel​ is van de ​Heilige​ Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?

20U bent immers duur gekocht. Verheerlijk daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn.

1 Cor. 6: 14,19

14En God heeft niet alleen de Heere opgewekt, maar zal ook ons opwekken door Zijn kracht.

19Of weet u niet, dat uw lichaam een ​tempel​ is van de ​Heilige​ Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?

Gal. 3:28-29

28Daarbij is het niet van belang dat men ​Jood​ is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men ​slaaf​ is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in ​Christus​ ​Jezus.

29En als u van ​Christus​ bent, dan bent u ​Abrahams​ nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.

1 Cor. 12:13

13Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam ​gedoopt, hetzij dat wij ​Joden​ zijn, hetzij Grieken, hetzij ​slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt.

Rom. 12:4

4Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben en de leden niet alle dezelfde functie hebben,

1 Cor. 11:3

3Maar ik wil dat u weet dat ​Christus​ het Hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het Hoofd van ​Christus.

1 Cor. 10:16-17

16De drinkbeker der dankzegging, die wij met dankzegging ​zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van ​Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van ​Christus?

17Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.

1 Cor. 10

101En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan,

2en dat allen in ​Mozes​ ​gedoopt​ zijn in de wolk en in de zee,

3en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben,

4en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was ​Christus.

5Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad, want zij zijn neergeveld in de woestijn.

6En deze dingen zijn gebeurd als voorbeelden voor ons, opdat wij niet zouden verlangen naar kwade dingen, zoals ook zij verlangd hebben.

7En word geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: Het volk ging zitten om te eten en te drinken en zij stonden op om te feesten.

8En laten wij geen ​hoererij​ bedrijven, zoals sommigen van hen ​hoererij​ bedreven hebben, en op één dag vielen er drieëntwintigduizend.

9En laten wij ​Christus​ niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.

10En mor niet, zoals ook sommigen van hen gemord hebben en omgekomen zijn door de verderver.

11Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.

12Daarom, wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.

13Meer dan een menselijke verzoeking is u niet overkomen. En God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om die te kunnen doorstaan.

Avondmaal en afgoderij

14Daarom, mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst.

15Ik spreek toch tot u als tot verstandige mensen, beoordeelt u dan zelf wat ik zeg.

16De drinkbeker der dankzegging, die wij met dankzegging ​zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van ​Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van ​Christus?

17Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.

18Let op het Israël naar het vlees: hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het ​altaar?

19Wat zeg ik hiermee dan? Dat een ​afgod​ iets is, of dat een afgodenoffer iets is?

20Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt.

21U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen.

22Of willen wij de Heere tot jaloersheid verwekken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij?

De christelijke vrijheid

23Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op.

24Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken, maar ieder dat van de ander.

25Eet alles wat in de vleeshal verkocht wordt, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.

26Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.

27En als iemand van de ongelovigen u uitnodigt, en u wilt naar hem toe gaan, eet dan alles wat u wordt voorgezet, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.

28Indien echter iemand tegen u zegt: Dat is een afgodenoffer, eet het dan niet, omwille van hem die u dat te kennen gaf en omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.

29Ik heb het echter niet over uw eigen geweten, maar over dat van de ander. Immers, waarom zou mijn vrijheid onder het oordeel vallen van het geweten van een ander?

30En als ik door ​genade​ aan de maaltijd deelneem, waarom word ik dan gelasterd om iets waarvoor ik dank?

31Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.

32Geef geen aanstoot, niet aan de ​Joden​ en de Grieken, en ook niet aan de ​gemeente​ van God,

33zoals ik ook in alles allen behaag, door niet mijn eigen voordeel te zoeken, maar dat van velen, opdat zij behouden worden.

1 Cor. 12:27

27Samen bent u namelijk het lichaam van ​Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden.

1 Thess. 4:17

17Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.

Gal. 3:27

27Want u allen die in ​Christus​ ​gedoopt​ bent, hebt zich met ​Christus​ bekleed.

Ef. 4:3v

3en u te beijveren om de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de ​vrede:

4één lichaam en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot één hoop van uw roeping,

5één Heere, één geloof, één doop,

6één God en Vader van allen, Die boven allen en door allen en in u allen is.

7Maar aan ieder van ons is de ​genade​ gegeven naar de maat van de gave van ​Christus.

8Daarom zegt Hij: Toen Hij opvoer in de hoogte, nam Hij de ​gevangenis​ gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen.

9Wat betekent dit ‘toen Hij opvoer’ anders dan dat Hij ook eerst neergedaald is in de diepten, namelijk de aarde?

10Degene Die neergedaald is, is ook Degene Die opgevaren is ver boven alle hemelen om alle dingen te vervullen.

11En Hij heeft sommigen gegeven als ​apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als ​herders​ en leraars,

12om de ​heiligen​ toe te rusten, tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van ​Christus,

13totdat wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de ​Zoon van God, tot een volwassen man, tot de maat van de grootte van de volheid van ​Christus,

14opdat wij geen jonge ​kinderen​ meer zouden zijn, heen en weer geslingerd door de golven en meegesleurd door elke wind van leer, door het bedrog van de mensen om op listige wijze tot dwaling te verleiden,

15maar dat wij, door ons in ​liefde​ aan de waarheid te houden, in alles toe zouden groeien naar Hem Die het Hoofd is, namelijk ​Christus.

16Van Hem uit wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door elke band die ondersteuning geeft, overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is. Zo verkrijgt het lichaam zijn groei, tot opbouw van zichzelf in de ​liefde.

De oude en de nieuwe mens

17Dit zeg ik dan en getuig ervan in de Heere, dat u niet meer wandelt zoals de andere heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun denken,

18verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven dat uit God is, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding van hun ​hart.

19Zij hebben zich, ongevoelig als ze zijn geworden, overgegeven aan losbandigheid, om alle ​onreinheid​ begerig te bedrijven.

20Maar u hebt ​Christus​ zo niet leren kennen,

21als u Hem tenminste gehoord hebt en door Hem bent onderwezen, zoals de waarheid in ​Jezus​ is,

22namelijk dat u, wat betreft de vroegere levenswandel, de oude mens aflegt, die te gronde gaat door de misleidende begeerten,

23en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken,

24en u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware ​rechtvaardigheid​ en ​heiligheid.

25Leg daarom de leugen af en spreek de waarheid, ieder tegen zijn naaste; wij zijn immers leden van elkaar.

26Word boos, maar zondig niet; laat de zon niet ondergaan over uw boosheid,

27en geef de ​duivel​ geen plaats.

28Wie gestolen heeft, moet niet meer stelen, maar zich liever inspannen om met de handen goed werk te doen, om iets te kunnen delen met wie gebrek heeft.

29Laat er geen vuile taal uit uw mond komen, maar wel iets goeds, wat nuttig is tot opbouw, opdat het ​genade​ geeft aan hen die het horen.

30En bedroef de ​Heilige​ Geest van God niet, door Wie u ​verzegeld​ bent tot de dag van de verlossing.

31Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid,

32maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en ​barmhartig, en ​vergeef​ elkaar, zoals ook God in ​Christus​ u ​vergeven​ heeft.

1 Cor. 10:16v

16De drinkbeker der dankzegging, die wij met dankzegging ​zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van ​Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van ​Christus?

17Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.

18Let op het Israël naar het vlees: hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het ​altaar?

19Wat zeg ik hiermee dan? Dat een ​afgod​ iets is, of dat een afgodenoffer iets is?

20Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt.

21U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen.

22Of willen wij de Heere tot jaloersheid verwekken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij?

De christelijke vrijheid

23Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op.

24Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken, maar ieder dat van de ander.

25Eet alles wat in de vleeshal verkocht wordt, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.

26Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.

27En als iemand van de ongelovigen u uitnodigt, en u wilt naar hem toe gaan, eet dan alles wat u wordt voorgezet, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.

28Indien echter iemand tegen u zegt: Dat is een afgodenoffer, eet het dan niet, omwille van hem die u dat te kennen gaf en omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.

29Ik heb het echter niet over uw eigen geweten, maar over dat van de ander. Immers, waarom zou mijn vrijheid onder het oordeel vallen van het geweten van een ander?

30En als ik door ​genade​ aan de maaltijd deelneem, waarom word ik dan gelasterd om iets waarvoor ik dank?

31Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.

32Geef geen aanstoot, niet aan de ​Joden​ en de Grieken, en ook niet aan de ​gemeente​ van God,

33zoals ik ook in alles allen behaag, door niet mijn eigen voordeel te zoeken, maar dat van velen, opdat zij behouden worden.

Ef. 5:25v

25Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook ​Christus​ de ​gemeente​ liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven,

26opdat Hij haar zou ​heiligen, door haar te ​reinigen​ met het waterbad door het Woord,

27opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een ​gemeente​ zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij ​heilig​ en smetteloos zou zijn.

28Zo moeten de mannen hun eigen vrouwen ​liefhebben​ als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief.

29Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Heere de ​gemeente.

30Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente.

31Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn.

32Dit geheimenis is groot; maar ik spreek met het oog op ​Christus​ en de ​gemeente.

33Kortom, ook u moet, ieder in het bijzonder, uw eigen vrouw net zo ​liefhebben​ als uzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.

Ef. 2:11v

11Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden ​besnijdenis​ in het vlees, die met de hand gebeurt,

12dat u in die tijd zonder ​Christus​ was, vervreemd van het burgerschap van Israël en ​vreemdelingen​ wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld.

13Maar nu, in ​Christus​ ​Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van ​Christus​ dichtbij gekomen.

14Want Hij is onze ​vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken,

15heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo ​vrede​ zou maken,

16en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het ​kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.

17En bij Zijn komst heeft Hij door het ​Evangelie​ ​vrede​ verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren.

18Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader.

19Zo bent u dan niet meer ​vreemdelingen​ en bijwoners, maar medeburgers van de ​heiligen​ en huisgenoten van God,

20gebouwd op het fundament van de ​apostelen​ en profeten, waarvan ​Jezus​ ​Christus​ Zelf de ​hoeksteen​ is,

21en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een ​heilige​ ​tempel​ in de Heere;

22op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.

Dan. 7:27

27Maar het koningschap en de heerschappij

en de grootheid van de koninkrijken onder heel de hemel

zullen gegeven worden aan het volk van de ​heiligen​ van de Allerhoogste.

Zijn koninkrijk zal een eeuwig koninkrijk zijn,

en alles wat heerschappij heeft, zal Hem eren en gehoorzamen.

1 Cor. 6:2

2Weet u niet dat de ​heiligen​ de wereld zullen oordelen? En als door u de wereld geoordeeld wordt, zou u dan ongeschikt zijn voor de meest onbeduidende rechtszaken?

Mat. 13:48

48Als het vol geworden is, trekken de ​vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in ​vaten, maar de slechte gooien zij weg.

Mat. 13: 30

30Laat ze allebei samen tot de ​oogst​ opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.

Rom. 6: 5

5Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.

Rom. 6: 8-11

8Als wij nu met ​Christus​ gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.

9Wij weten toch dat ​Christus, nu Hij is ​opgewekt​ uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem.

10Want wat Zijn sterven betreft, is Hij eens en voor altijd voor de ​zonde​ gestorven, en wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God.

11Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de ​zonde, maar levend voor God in ​Christus​ ​Jezus, onze Heere.

1 Petr. 3:21

21Het tegenbeeld daarvan, de doop, behoudt nu ook ons. Maar niet als een verwijderen van het vuil van het lichaam, maar als vraag aan God van een goed geweten, door de opstanding van ​Jezus​ ​Christus,

Fil. 3:20

20Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere ​Jezus​ ​Christus,

Kol. 3:4

4Wanneer ​Christus​ geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.

Hand. 2:1

21En toen de dag van het ​Pinksterfeest​ vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen.

Luc. 12:32

32Wees niet bevreesd, kleine kudde, want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven.

Hand. 2:38

38En ​Petrus​ zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u ​gedoopt​ worden in de Naam van ​Jezus​ ​Christus, tot ​vergeving​ van de ​zonden; en u zult de gave van de ​Heilige​ Geest ontvangen.

Hand. 9:17v

17En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen ​opgelegd​ te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk ​Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de ​Heilige​ Geest vervuld zou worden.

18En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd ​gedoopt.

19En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En ​Saulus​ verbleef enige dagen bij de discipelen in ​Damascus.

Paulus in Damascus

20En meteen predikte hij ​Christus​ in de ​synagogen, dat Hij de ​Zoon van God​ is.

21En allen die het hoorden, waren buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet degene die in ​Jeruzalem​ hen die deze Naam aanriepen, uitroeide, en die daarom hier gekomen is om hen geboeid naar de overpriesters te brengen?

22Maar ​Saulus​ werd meer en meer gesterkt en hij bracht de ​Joden​ die in ​Damascus​ woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de ​Christus​ is.

Paulus’ vlucht uit Damascus

23En toen er veel dagen verlopen waren, beraadslaagden de ​Joden​ om hem te doden,

24maar hun samenzwering werd aan ​Saulus​ bekend. En zij bewaakten de ​poorten, zowel overdag als ‘s nachts, om hem te kunnen doden.

25Maar de discipelen namen hem ’s nachts mee en lieten hem door een opening in de muur neer, door hem in een mand te laten zakken.

26Toen ​Saulus​ nu in ​Jeruzalem​ gekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen aan te sluiten, maar zij waren allen bevreesd voor hem, want zij geloofden niet dat hij een discipel was.

27Maar ​Barnabas​ nam hem onder zijn hoede, bracht hem naar de ​apostelen​ en vertelde hun hoe hij onderweg de Heere gezien had, dat Hij tot hem gesproken had en hoe hij in ​Damascus​ vrijmoedig gesproken had in de Naam van ​Jezus.

28En hij ging in ​Jeruzalem​ met hen in en uit.

29En hij sprak vrijmoedig in de Naam van de Heere ​Jezus; ook sprak en redetwistte hij met de Griekssprekenden, maar die probeerden hem te doden.

30Maar toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar ​Caesarea​ en stuurden hem vandaar weg naar Tarsus.

31De ​gemeenten​ dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden ​vrede​ en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de ​Heilige​ Geest en namen in aantal toe.

Petrus en Eneas

32En het gebeurde dat ​Petrus, toen hij overal rondreisde, ook bij de ​heiligen​ kwam die in Lydda woonden.

33En daar vond hij een man van wie de naam Eneas was, die al acht jaar op ​bed​ lag en verlamd was.

34En ​Petrus​ zei tegen hem: Eneas, ​Jezus​ ​Christus​ maakt u gezond; sta op en maak voor uzelf uw ​bed op! En hij stond meteen op.

35En allen die in Lydda en Sarona woonden, zagen hem en bekeerden zich tot de Heere.

Petrus en Dorkas

36En er was in Joppe een zekere discipelin van wie de naam Tabitha was, wat vertaald Dorkas betekent. Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk.

37En het gebeurde in die dagen dat zij ​ziek​ werd en stierf; en toen men haar gewassen had, legde men haar in de bovenzaal.

38En omdat Lydda vlak bij Joppe lag, stuurden de discipelen, toen zij hoorden dat ​Petrus​ daar was, twee mannen naar hem toe, die smeekten dat hij zonder uitstel naar hen toe zou komen.

39En ​Petrus​ stond op en ging met hen mee; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem in de bovenzaal. En alle ​weduwen​ stonden bij hem, terwijl zij huilden en de onder- en bovenkleding toonden die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was.

40Maar nadat ​Petrus​ allen naar buiten had gestuurd, knielde hij neer en bad; en hij keerde zich naar het lichaam en zei: Tabitha, sta op! En zij deed haar ogen open en zodra zij ​Petrus​ zag, ging zij overeind zitten.

41En hij gaf haar de hand en hielp haar opstaan. Hij riep de ​heiligen​ en de ​weduwen​ en plaatste haar levend voor hen.

42En dit werd bekend in heel Joppe, en velen geloofden in de Heere.

43En het gebeurde dat hij veel dagen in Joppe bleef, bij een zekere ​Simon, een leerlooier.

Gal. 3:2

2Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?

Rom. 8:9

9Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, wanneer althans de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van ​Christus​ niet heeft, die is niet van Hem.

1 Cor. 12:3

3Daarom maak ik u bekend dat niemand die door de Geest van God spreekt, zegt: ​Jezus​ is een vervloekte. Ook kan niemand zeggen: ​Jezus​ is Heere, dan door de ​Heilige​ Geest.

Tit. 3:5

5maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van ​rechtvaardigheid​ die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn ​barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de ​Heilige​ Geest.

Joh. 14:17

17namelijk de ​Geest​ van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.

1 Cor. 2:14

14Maar de natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden.

Rom. 15:6

6opdat u eensgezind, met één mond, de God en Vader van onze Heere ​Jezus​ ​Christus​ verheerlijkt.

1 Petr. 4:11

11Als iemand spreekt, dan als iemand die de woorden van God spreekt; als iemand dient, dan als iemand die dient uit kracht die God schenkt; zodat God in alles verheerlijkt wordt door ​Jezus​ ​Christus. Hem komt de heerlijkheid en de kracht toe, tot in alle eeuwigheid. ​Amen.

Luc. 1:75

75in ​heiligheid​ en ​gerechtigheid​ voor Hem alle dagen van ons leven.

Luc. 4:8

8Maar ​Jezus​ antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, ​satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.

Joh. 15:8

8Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent.

Rom. 8:8v

8En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.

9Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, wanneer althans de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van ​Christus​ niet heeft, die is niet van Hem.

10Als ​Christus​ echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de ​zonde, maar de geest is leven vanwege de ​gerechtigheid.

11En als de Geest van Hem Die ​Jezus​ uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zal Hij Die ​Christus​ uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont.

12Welnu, broeders, wij zijn aan het vlees niet verplicht om naar het vlees te leven.

13Want als u naar het vlees leeft, zult u sterven. Als u echter door de Geest de daden van het lichaam doodt, zult u leven.

14Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn ​kinderen​ van God.

15Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot ​kinderen​ ontvangen, door Wie wij roepen: ​Abba, Vader!

16De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij ​kinderen​ van God zijn.

17En als wij ​kinderen​ zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van ​Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.

De eerstelingen van de Geest

18Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.

19Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de ​kinderen​ van God.

20Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft,

21in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de ​kinderen​ van God.

22Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe.

23En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot ​kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.

24Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. Immers, wat iemand ziet, waarom zou hij dat nog hopen?

25Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.

26En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij ​bidden​ zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.

27En Hij Die de ​harten​ doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de ​heiligen​ pleit.

28En wij weten dat voor hen die God ​liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.

29Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de ​Eerstgeborene​ zou zijn onder vele broeders.

30En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.

Meer dan overwinnaars

31Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

32Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?

33Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt.

34Wie is het die verdoemt? ​Christus​ is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook ​opgewekt​ is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.

35Wie zal ons scheiden van de ​liefde​ van ​Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of ​zwaard?

36Zoals geschreven staat: Want omwille van U worden wij de hele dag gedood, wij worden beschouwd als slachtschapen.

37Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.

38Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch ​engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen,

39noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de ​liefde​ van God in ​Christus​ ​Jezus, onze Heere.

Fil. 1:11

11vervuld met vruchten van ​gerechtigheid, die door ​Jezus​ ​Christus​ zijn, tot heerlijkheid en lof van God.

Kol. 1:10v

10zodat u wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt, in elk goed werk vrucht draagt en groeit in de kennis van God,

11terwijl u met alle kracht bekrachtigd wordt, overeenkomstig de sterkte van Zijn heerlijkheid, om met blijdschap in alles te volharden en geduld te oefenen.

12Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de ​erfenis​ van de ​heiligen​ in het licht.

13Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn ​liefde.

14In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de ​vergeving​ van de ​zonden.

Christus, Eerstgeborene van de schepping en Hoofd van Zijn gemeente

15Hij is het Beeld van de onzichtbare God, de ​Eerstgeborene​ van heel de schepping.

16Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en die onzichtbaar zijn: tronen, heerschappijen, overheden of machten; alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen.

17En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem.

18En Hij is het hoofd van het lichaam, namelijk van de ​gemeente, Hij, Die het begin is, de ​Eerstgeborene​ uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.

19Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou,

20en dat Hij door Hem alle dingen met Zichzelf verzoenen zou, door ​vrede​ te maken door het bloed van Zijn ​kruis, ja door Hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in de hemelen zijn.

21En Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend,

22in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u ​heilig​ en smetteloos en onberispelijk voor Zich te plaatsen,

23als u tenminste in het geloof blijft, gefundeerd en vast, en u niet laat afbrengen van de hoop van het ​Evangelie, dat u gehoord hebt, dat gepredikt is in de hele schepping die onder de hemel is, waarvan ik, ​Paulus, een dienaar geworden ben.

Lijden en taak van Paulus

24Nu verblijd ik mij in mijn lijden voor u en vervul in mijn vlees wat overblijft van de verdrukkingen van ​Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de ​gemeente.

25Daarvan ben ik een dienaar geworden, overeenkomstig de taak in de dienst van God, die mij met het oog op u gegeven is om het Woord van God te vervullen,

26namelijk het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar nu geopenbaard is aan Zijn ​heiligen.

27Aan hen heeft God willen bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de heidenen: ​Christus​ onder u, de hoop op de heerlijkheid.

28Hem verkondigen wij, terwijl we ieder mens terechtwijzen, en ieder mens onderwijzen in alle wijsheid, opdat wij ieder mens volmaakt zouden stellen in ​Christus​ ​Jezus.

29Daarvoor span ik me ook in en strijd ik, overeenkomstig Zijn werking, die met kracht in mij werkzaam is.

2 Petr. 2:21

21Het zou immers beter voor hen geweest zijn dat zij de weg van de ​gerechtigheid​ niet gekend hadden, dan dat zij, nadat zij die hebben leren kennen, zich weer afkeren van het ​heilige​ gebod dat hun overgeleverd was.

1 Joh. 2:29

29Als u weet dat Hij ​rechtvaardig​ is, dan weet u dat ieder die de ​rechtvaardigheid​ doet, uit Hem geboren is.

1 Joh. 3:7, 10

7Lieve ​kinderen, laat niemand u misleiden. Wie de ​rechtvaardigheid​ doet, is ​rechtvaardig, zoals Hij ​rechtvaardig​ is.

10Hieraan zijn de ​kinderen​ van God en de ​kinderen​ van de ​duivel​ te herkennen. Ieder die de ​rechtvaardigheid​ niet doet, is niet uit God, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft.

1 Cor. 15:34

34Word op de juiste manier nuchter en zondig niet, want sommigen hebben geen kennis van God. Tot beschaming zeg ik u dit.

Ef. 4:24

24en u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware ​rechtvaardigheid​ en ​heiligheid.