1 Petrus 3:21
Het tegenbeeld daarvan, de doop, behoudt nu ook ons. Maar niet als een verwijderen van het vuil van het lichaam, maar als vraag aan God van een goed geweten, door de opstanding van Jezus Christus, …
Zoals Noach en de zijnen in de ark door het water heen werden gered, zo redt de doop ook. Niet de doophandeling zelf redt, maar datgene wat de doop werkelijk beduidt en laat zien. Als de dopeling is gestorven en opgestaan met Christus (Rom. 6:3-4), ‘redt’ de doop. Immers, op deze manier is de doop als een vraag (bede, verzoek, geschenk) van/om een goed geweten tot of tegenover God. Dat is mogelijk gemaakt door de opstanding van Christus.
Context
In 1 Petrus 3:21 staat een beschrijving van de doop. Ik citeer het gedeelte waarin dit vers voorkomt (1 Petrus 3: 13 – 4:2):
13 En wie is het die u kwaad zal doen, als u navolgers bent van het goede?
14 Maar als u ook zou moeten lijden vanwege de gerechtigheid, dan bent u zalig. En wees niet bevreesd zoals zij bevreesd zijn, laat u niet in verwarring brengen,
15 maar heilig God, de Heere, in uw hart; en wees altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en eerbied.
16 En heb een goed geweten, opdat in datgene waarin zij kwaad van u spreken als van kwaaddoeners, zij beschaamd gemaakt worden die uw goede levenswandel in Christus belasteren.
17 Want het is beter te lijden – als God dat wil – terwijl u goeddoet dan terwijl u kwaad doet.
18 Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, Hij, Die rechtvaardig was, voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen. Hij is wel ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt door de Geest,
19 door Wie Hij ook, toen Hij heenging, aan de geesten in de gevangenis gepredikt heeft,
20 namelijk aan hen die voorheen ongehoorzaam waren, toen God in Zijn geduld nog eenmaal wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark gebouwd werd, waarin weinige – dat is acht – mensen behouden werden door het water heen.
21 Het tegenbeeld daarvan, de doop, behoudt nu ook ons. Maar niet als een verwijderen van het vuil van het lichaam, maar als vraag aan God van een goed geweten, door de opstanding van Jezus Christus,
22 Die aan de rechterhand van God is, opgevaren naar de hemel, terwijl de engelen, machten en krachten Hem onderworpen zijn.
1 Welnu, omdat Christus voor ons in het vlees geleden heeft, moet ook u zich wapenen met dezelfde gedachte: wie in het vlees geleden heeft, is opgehouden met de zonde,
2 om nu, in de tijd die ons nog overblijft in het vlees, niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God te leven.
Oproep
We moeten dit gedeelte stukje voor stukje ontleden om erachter te komen in welke context vers 21 staat. Vooraf aan dit gedeelte schrijft Petrus, dat we moeten zegenen in plaats van kwaad voor kwaad vergelden (vs. 9 en 11). In vers 13 wordt dan de vraag gesteld wie jou kwaad zal doen, als je navolger bent van het goede. Toch bestaat die kans. Maar dat is dan lijden om der gerechtigheid wil (vs. 14). Laat je dus niets gelegen liggen aan de eventuele gevolgen, maar volg het goede na. Vervolgens wordt het lijden van de weldoener verbonden met het lijden van Christus. Hij heeft ook geleden ‘opdat Hij ons tot God zou brengen’ (vs. 18). Christus is hier het grote voorbeeld.
Van Hem wordt geschreven dat Hij gedood is, maar ook weer levend gemaakt door de Geest (Zijn goddelijke natuur). En Hij heeft aan de ‘geesten in de gevangenis gepredikt’ (vs. 19). Dit is een moeilijke tekst. Wat wordt hiermee bedoeld? De uitleggingen lopen uiteen. Ik volg hier maar de kanttekeningen van de statenvertalers.1
Zij zeggen dat dit vers betekent, dat Christus door de mond van Noach opgeroepen heeft tot geloof en bekering. Noachs’ tijdgenoten wilden echter niet luisteren. Vanwege hun ongehoorzaamheid en goddeloosheid kwamen ze in de hel om ‘bewaard te worden tot den dag des oordeels’.2
Je zou het vers volgens de kanttekenaren zo kunnen lezen: ‘Door de Geest is Christus gekomen om – via de mond van Noach – Noachs’ tijdgenoten op te roepen tot geloof en bekering, maar door hun ongehoorzaamheid zijn zij nu in de hel, wachtend op de dag des oordeels.’ God was lange tijd geduldig geweest. Maar aan Zijn geduld kwam een eind toen Hij de deur van de ark sloot.
Door het water
Tijdens de zondvloed werden in de ark, door het water, acht mensen gered (vs. 20).
Petrus legt hier niet de nadruk op de ark als reddingsmiddel, maar op de manier van redden, namelijk ‘door het water heen’ of ‘in het water; dat is, midden in en door het water’ zoals de kanttekenaren schrijven. De NBG-vertaling van 1951 spreekt van ‘gered door het water heen’. De Telos-vertaling (herziene Voorhoeve-uitgave 1982) noemt nog een mogelijkheid: ‘door middel van water’. Er wordt niet gezegd: ‘gered uit het water’. Blijkbaar doet de manier van redden ertoe en gaat het om ‘door het water’. Dat maakt de vergelijking met het doopwater ook meer voor de hand liggend.
Vers 21 begint met ‘Het tegenbeeld daarvan’. Gezien het voorgaande moet dit dus slaan op de manier van redden (door het water heen). Maar de kanttekenaren tekenen hierbij aan: ‘Dit ziet op de ark en den ingang van Noach in de ark, door welke Noach is behouden gebleven in het water van den zondvloed, waarin de anderen vergingen.’ Het is de vraag of dit juist is, als je hierbij ook bijvoorbeeld Romeinen 6:3-53 en Titus 3:54 betrekt. Mijns inziens wordt hier niet over de ark als beeld van de doop gesproken, maar over het ‘gered worden door het water heen’ als beeld van de doop. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt dan ook: ‘…en dat water is een voorafbeelding van het water van de doop, waardoor u nu wordt gered.’
Tegenbeeld
Het woord ‘tegenbeeld’ dat Petrus gebruikt, zorgt ook voor verschillende verklaringen. In het woord ‘tegenbeeld’ zit voor mijn gevoel iets van ‘het tegenovergestelde’, maar is dat werkelijk zo? Je kunt je er in ieder geval iets bij voorstellen: de zondvloed liet mensen verdrinken, maar in het doopwater worden mensen behouden. Het Boek zit op deze lijn: ‘Die acht mensen werden gered ondanks al het water. Als contrast [met dat dodende water] daarmee wordt u dan ook gered door de doop.’ Matthew Henry ziet een andere tegenstelling: ‘Die tijdelijke redding in de ark was een type; het antitype daarvan is de eeuwige redding der geloovigen door den doop.’5 Veel bijbelvertalingen vertalen zo dat er eigenlijk geen sprake is van een tegenstelling of ‘tegenhanger’6, maar dat de zondvloed meer een ‘voorafbeelding’,7 ‘beeld’8, ‘afbeelden’,9 ‘symbool’,10 een ‘(vooraf) voorstellen’11 van de doop is.
De doop behoudt
Petrus zegt: ‘De doop behoudt’. Hij geeft gelijk een toelichting om duidelijk te maken wat hij hiermee bedoelt. In ieder geval, zegt hij, moet je daarbij niet denken aan wat het water feitelijk doet, namelijk vuil van het lichaam verwijderen. Daar gaat het in de doop niet om. Ook is de doop niet noodzakelijk om gered te worden, want als dat zo zou zijn, dan is dit vers in tegenspraak met de rest van de Bijbel. Immers, door Christus’ werk is het voor de mens mogelijk om zalig te worden. En alleen door het (door God gegeven) geloof krijgen we deel aan die zaligheid.12 De doop als zodanig behoudt dus niet.
Wat is de doop dan wel?
Goed geweten
De doop is een ‘vraag aan God van een goed geweten, door de opstanding van Jezus Christus’ (vers 21). Laten we beginnen met het laatste gedeelte: ‘door de opstanding van Jezus Christus’. Zonder die opstanding zou de doop op z’n minst een andere betekenis hebben. Wat heeft de opstanding van Christus precies bewerkstelligd? 1 Kor. 15:17 maakt duidelijk hoe cruciaal de opstanding van Christus is: ‘En als Christus niet is opgewekt, is uw geloof zinloos; u bent dan nog in uw zonden.’
Het gaat dus niet alleen om het sterven van Christus op Golgotha voor onze zonden, maar ook om het opstaan van Christus, zodat wij door God zondevrij kunnen worden verklaard.
Daardoor is er toekomst, zegt Paulus, ook als we sterven. ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen. Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden … Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.’(1 Kor. 15:19, 20a, 22). Christus is ook hierin ons voorbeeld. Zoals Hij stierf en opstond (= Zijn doop), zo moeten ook wij sterven en opstaan om met Christus te kunnen leven. Dan zijn we behouden. Vergelijk hierbij Romeinen 6:3-513, 814. Kortom, alles wat de Heere in ons doet, zorgt ervoor dat de doop ‘een vraag aan God van een goed geweten’. Wat wordt hiermee bedoeld? De NBG’51-vertaling vertaalt hier ‘bede van een goed geweten tot God’. Anderen vertalen: ‘de verbintenis met God van een goed geweten’15, ‘verzoek aan God om een zuiver geweten’16, ‘verbond van een goed geweten met God’17, ‘bede tot God om een goed geweten’18 of ‘dat je met een goed geweten een beroep doet op God’19. De kanttekenaren van de Statenvertaling tekenen bij het woord ‘vraag’ aan: ‘Of afvraging. Het Griekse woord betekent hier zulk een afvraging, die met een ernstige begeerte is gemengd van hetgeen waarnaar men vraagt, gelijk als men iemand om raad en hulp vraagt of verzoekt.’ Kanttekenaren20 van de NBG-51 vertaling verklaren bij dit vers: ‘De doop wordt bede genoemd; de dopeling bidt om reiniging en heiliging.’ En in een andere uitgave van de NBG-vertaling met kanttekeningen21 staat: ‘de gelovige vraagt om behoud, ook tegenover de ongelovige wereld; evenals Noach in zijn dagen van de wereld werd verlost’. J.P. Versteeg erkent in het kloeke boek Rondom de doopvont22 dat het centrale woord in onze tekst kan weergegeven worden met ‘vraag’, ‘bede’ of ‘verzoek’. Hij wijst deze vertalingen echter om diverse redenen af en vertaalt het Griekse woord met: ‘voorstel’, ‘aanbod’ of ‘geschenk’. Versteeg: ‘Petrus zegt dus, dat de doop niet een uiterlijke reiniging betekent, maar een werkelijke reiniging is, omdat hij het geschenk van God van een goed geweten tegenover Hem is.’23 Welke vertaling men ook kiest, het is in ieder geval duidelijk, dat er in de doop sprake is van een relatie tussen mens en God. En we weten, dat dat alleen mogelijk is door de opstanding, het heilswerk van Christus. Toch zijn de vertalingen niet duidelijk, als het gaat om het geweten van degene die gedoopt wordt. Is de doop nu een verzoek om een goed geweten (maar heeft de dopeling dat goede geweten nog niet)? Of heeft de dopeling een goed geweten door het heilswerk van Christus en staat hij daarom in relatie tot God? Op grond van de verschillende vertalingen zijn beide visies mogelijk. En wat wordt er bedoeld met ‘goed geweten’? Is dat een geweten van een verlost mens en daarom ‘goed’ te noemen, omdat zijn zonden vergeven zijn? Of mogen we dat hier zo niet invullen?
Dat maakt het zo moeilijk: in de Bijbel worden terloops opmerkingen over de doop gemaakt en wij interpreteren die teksten in het licht van de discussie rond zuigelingendoop en gelovigendoop. Het is de vraag of dat kan. Immers, die teksten zijn wellicht met een ander doel geschreven dan waarvoor wij ze gebruiken of misschien wel misbruiken. We zullen dus de vraag moeten laten rusten of het hier gaat om een aangeboden goed geweten of een goed geweten in bezit. Toch valt er nog wel iets te zeggen over wiens doop het hier gaat. In 1 Petrus 3:21 wordt immers gesproken over ‘ons’: ‘Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt…’ Met ‘ons’ worden de oorspronkelijke lezers van deze brief bedoeld aan wie Petrus schrijft. Dat zijn ‘de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië, uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, door de heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus…’ (1 Petrus 1:1b-2a). Kort gezegd: christenen, gelovigen dus. Het is logisch om te concluderen dat voor christenen de doop een vraag van een goed geweten tot God is. De brief is immers tot hen gericht. Wanneer is de doop voor hen een vraag van een goed geweten tot God? Dat kan zijn op het moment dat de christen gedoopt werd – dus als dopeling – maar ook als je later denkt aan wat de inhoud van de doop is. De doop is niet een eenmalig gebeuren om daarna te vergeten, maar iets om heel je leven aan terug te denken. Paulus grijpt op die manier ook terug op de doop van zijn lezers in Romeinen 6:3.24 Hij brengt die doop in herinnering om duidelijk te maken dat als we ‘aan de zonde gestorven zijn’ (Romeinen 6:2), we niet meer in zonde mogen leven.
Voetnoten
1 Ook Matthew Henry in zijn bijbelverklaring zegt grotendeels hetzelfde. Zie M. Henry, Verklaring van het Nieuwe Testament. Derde deel. Zendbrief aan de Romeinen – Openbaring van Johannes (3e druk; Kampen z.j.) 707.
Zie ook Wilhelmus à Brakel, geciteerd in F.P.L.C. van Lingen, Bijbel of de geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, (volgens de Staten-overzetters) met in den tekst ingelaschte verklaringen, en aanmerkingen van de beroemdste Godgeleerden uit alle tijden naar het hoogduits van K. Aug. Dächsel bevattende Hebreën – Openbaring van Johannes (Utrecht z.j.) 208.
2 Kanttekening 43 SV bij 1 Petrus 3:19. De kanttekenaren verwijzen voor het woord ‘gevangenis’ als aanduiding van de hel naar Openbaring 20:7, waar staat: ‘En wanneer die duizend jaar tot een einde gekomen zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten.’
3 ‘Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen. Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.’
4 ‘…maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan zouden hebben, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.’
5 M. Henry, Verklaring. Derde deel, 708.
6 Anne de Vries, Henk de Vries e.a., Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd II (Kampen z.j.) 161: ‘De doop is daar een tegenhanger van, de doop die jullie in veiligheid brengt.’
7 Vertaling Petrus Canisius: ‘Als voorafgebeeld Doopsel redt thans dit water ook u;’ Willibrord-vertaling: ‘Dit was een voorafbeelding van het doopwater, waardoor gij nu gered wordt’. Zie ook de NBV.
8 Groot Nieuws Bijbel (6e herziene druk; 1996): ‘Dat is een beeld dat vooruitwijst naar de doop waardoor u nu wordt gered.’
9 The Living Bible (seventeenth printing, July 1976): ‘That, by the way, is what baptism pictures for us: In baptism we show that we have been saved from death and doom by the resurrection of Christ.’
10 New International Version (eighth Impression September 1983): ‘and this water symbolises baptism that now saves you also.’
11 The New English Bible (1970): ‘This water prefigured the water of baptism through which you are now brought to safety.’ King James Version: ‘The like figure whereunto even baptism doth also now save us.’
12 Zie bijvoorbeeld Johannes 3:16 ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’
Vers 18a: ‘Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld…’
Vers 36: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven…’
Zie ook Handelingen 16:31: ‘En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten.’
Romeinen 3:28: ‘Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.’
Efeze 2:8: ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God.’
Marcus 16:16a (‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden…’) moet dus ook niet zo gelezen worden, alsof de doop noodzakelijk is voor je redding.
13 ‘Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen. Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.’
14 ‘Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.’
15 Willibrordvertaling 1986
16 Groot Nieuws Bijbel 1999
17 Lutherse vertaling 1648. Uit: Het Nieuwe Testament in zes Nederlandse vertalingen (’s-Gravenhage 1989, zesde druk).
18 Leidse vertaling 1912, vertaling Prof. dr. A.M. Brouwer 1925, vertaling Petrus Canisius 1948. Uit: Het Nieuwe Testament in zes Nederlandse vertalingen.
19 Anne de Vries, Henk de Vries e.a., Het Nieuwe Testament II
20 Uitgave: Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen (Dr. J.H. Bavinck en Dr. A.H. Edelkoort red.) deel 8: Handelingen-Openbaringen (Baarn z.j.)
21 Uitgave: De Bijbel in nieuwe vertaling met verklarende aanteekeningen. Het Nieuwe Testament van verklarende aanteekeningen voorzien door: dr. N.J. Hommes, dr. J.L. Koole, dr. P.G. Kunst, dr. H.N. Ridderbos, dr. R. Schippers (Kampen 1946). Spelling is aangepast.
22 Rondom de doopvont. Leer en gebruik van de heilige doop in het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van de westerse kerk (Kampen 1983).
23 Rondom de doopvont, 121.
24 ‘Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?’