J. de Boer

print

Jildert de Boer, Met de doop in de knoop?

Veel gelovigendopers benadrukken de geloofsbeslissing van de mens, terwijl kinderdopers juist het accent leggen op het feit dat God de eerste in ons leven is. Dat laatste belijdt ook De Boer, met verwijzing naar 1 Johannes 4:10, 16, 19; Johannes 15:16 en Efeze 4:5: de Heere werkt, dan komt geloof en dan de doop (blz. 11-12, 57, 70). De doop markeert de breuk, de scheidslijn, tussen het oude leven en het nieuwe leven van zelfverloochening en geloofsgehoorzaamheid, waarbij de gelovige het verwacht van God om in nieuwheid des levens te gaan wandelen (Romeinen 6:3,4). Het tegenbeeld van de zondvloed met een enorme watermassa is de doop. Niet dat de doop een aflegging is van lichamelijke onreinheid, maar een bede, verbintenis of verbond (Lutherse vertaling) van een goed geweten tot/met God (vergelijk Willibrordvertaling, blz. 68-69), door Jezus’ opstanding, zoals 1 Petrus 3:21 zegt. Waarop de auteur concludeert: ‘Bij zuigelingen is er uiteraard nog geen sprake van een geweten’, omdat zij nog geen goed en kwaad kennen (Deut. 1:39) (blz. 18-19). Volgens De Boer is de doop ‘een principebesluit van een mens met een rein hart, om niet meer naar de wil van het vlees te handelen en van de gedachten, die de geesten in de lucht willen inspireren’ (Efeze 2:2,3) (blz. 20). Maar ook: ‘De doop is een zichtbare belijdenis van wat God in een mensenleven heeft gewerkt en gedaan’ (blz. 71). In de doop roept de dopeling Jezus’ naam aan (Handelingen 22:16) (blz. 67). Gedoopten kunnen nog verzocht worden, ‘maar kunnen overwinnen in de kracht van de heilige Geest’ (blz. 20).

Het nieuwe verbond

De doorsnee kerkelijke visie is, dat er een doorgaande lijn van het oude naar het nieuwe verbond is. Maar het nieuwe verbond is een beter verbond, met betere beloften (Hebreeën 8:6), een heerlijker verbond (2 Korinthe 3:1-18), met méér dan zondevergeving. Onder het nieuwe verbond is door Christus’ komst en de vervulling met de heilige Geest overwinningsleven en heiliging mogelijk geworden en kunnen we deel krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4) (blz. 28). De Boer benadrukt de verschillen tussen oude en nieuwe verbond (blz. 29-30):

Oude verbond Nieuwe verbond
vleselijke besnijdenisalleen geestelijke besnijdenis (Kolossenzen 2:11-12; Romeinen 2:28-29; Filippenzen 3:3)  
sabbatsdagrust van God ingaan/ophouden met zondigen (Hebreeën 4:1-13; Kolossenzen 2:16,17)
priesterschap uit de stam van Levialle uitverkorenen zijn priesters (1 Petrus 2:9; (Openbaring 1:6)  
zichtbare tabernakel/tempel      geestelijk huis met levende stenen (1 Petrus 2:5; Efeze 2:21,22)
aards Israël       geestelijk volk uit Joden en heidenen (Galaten 3:7,9,14,16, 26-29; Galaten 4:26; Galaten 6:15,16)  
vergeving/bedekking van zonden door dierenoffersvergeving/reiniging van zonde in het bloed van Christus (Efeze 1:7; 1 Johannes 1:7)
Geest niet uitgestort, wel op enkeleninwoning Geest voor iedere gelovige mogelijk (Romeinen 8:9)
rechtvaardigheid naar de wetrechtvaardiging door het geloof (Romeinen 3:21, 22; Romeinen 5:1), heiliging door de Geest (2 Thessalonicenzen 2:13; 1 Petrus 1:2), wetten van de Geest in het hart  (Hebreeën 8:10; 10:16)
het lukt niet om niet te begerende begeerte kan worden uitgeroeid. De eis der wet wordt in ons vervuld door naar de Geest te wandelen (Romeinen 8:4).
strijd op aarde tegen bloed/vleesstrijd in de hemelse gewesten tegen de boze geesten (Efeze 6:12)  
occult gebonden mensen werden gedood (bijvoorbeeld Exodus 22:18; Leviticus 20:6; Deuteronomium 18:9-14; 1 Kronieken 10:13,14)bevrijding van boze geesten mogelijk (bijvoorbeeld Handelingen 16:16-18; Marcus 16:17)

Twee lijnen: natuurlijk en geestelijk

Het verbond met Abraham heeft twee lijnen: natuurlijke afstamming (Genesis 13:16; 22:17; 28:14; 32:12; Hebreeën 11:12) en geestelijk zaad (Genesis 15:5; 22:17; 26:4; Hebreeën 11:12). In het Nieuwe Testament gaat het om die geestelijke lijn (Galaten 3:7,9,14,16, 22, 26-29), met Abraham als vader van alle gelovigen (Romeinen 4:11, 12, 16-18), die zijn ware zaad zijn (Galaten 3:29, vergelijk Romeinen 6:6-8; Mattheüs 3:9-11; Johannes 8:32-39) (blz. 30-31).

Het zaad van Abraham is Christus en allen die in Christus zijn (Galaten 3:16,29). Het gaat daarbij primair om het geloof, met Christus bekleed zijn (Romeinen 4:16; Galaten 3: 26-27) (blz. 45).

De doop is een geloofskeuze en een uitbeelding van de ware besnijdenis, zonder handen, door de Geest (Kolossenzen 2:11-12; vergelijk ook Romeinen 2:28,29; Filippenzen 3:3) (blz. 33, 42, 67). De doop is dan ook niet bedoeld voor de natuurlijke kinderen van gelovigen, maar voor ‘geestelijk pasgeboren baby’s’: zij die tot geloof zijn gekomen. (Zo is ook het Heilig Avondmaal alleen voor gelovigen, die zichzelf kunnen beproeven (1 Korinthe 11:28). Paulus noemt de avondmaalsgangers ‘verstandige mensen’ (1 Korinthe 10:15). Dat kun je van kleine kinderen nog niet zeggen (blz. 31)). De gelovigen zijn kinderen van God en in die zin is geloofsdoop dus een ‘kinderdoop’ (vergelijk Mattheüs 18:2-4). (blz. 31). Natuurlijke afkomst heeft in het Koninkrijk der hemelen geen rechtsgrond (Johannes 1:12, 13; Mattheüs 3:9), maar het doen van de wil van de Vader is bepalend (Mattheüs 12:46-50; Marcus 3:31-35) (blz. 45).

Niet besprengen, maar onderdompelen

Er is in de kerkgeschiedenis een periode geweest, dat de doop alsmaar werd uitgesteld, tot op het sterfbed (bejaardendoop). Bejaarde mensen werden daar met water begoten (blz. 35). Onderdompeling is echter de enige juiste wijze van dopen, want dat laat zien dat we met al onze leden hebben gezondigd, van voetzool tot schedel (Jesaja 1:6). We moeten geheel gereinigd worden. Nu worden we opgeroepen onze leden ten dienste van God te stellen (Romeinen 6:13) (blz. 36-37). De doop door onderdompeling maakt dat zichtbaar. We gaan onder in het watergraf en staan weer op in een nieuw leven (Romeinen 6:4). Door de besprenging valt dit beeld weg (blz. 39).

Collectief en individueel

Het Bijbelse gemeenschapsdenken erkent De Boer, maar de onderlinge verbondenheid staat naast de persoonlijke verantwoordelijkheid. Het collectieve en individuele horen – Bijbels gezien – bij elkaar. Individualisme en onafhankelijkheid passen echter niet in het lichaam van Christus (1 Korinthe 12:13). In kerken waar men de kinderdoop aanhangt, met een do-mi-ne-ren-de rol voor de dominee, ziet hij onvoldoende terug wat in 1 Korinthe 12 en 14:26 staat (blz. 54). In Mattheüs 28:19 wordt niet opgeroepen om volken te dopen, maar discipelen, dus volgelingen van Jezus (De Boer verwijst daarbij naar de NBG-vertaling 1951). Doop = discipeldoop (blz. 55, 80).

Kinderen delen in de zegen van vader en/of moeder, als deze de Heere vrezen (Psalm 112: 1-2; Spreuken 20:7; Jesaja 59:21). Kinderen zijn geheiligd in de gelovige ouder(s) (1 Korinthe 7:14). Dat wil zeggen: afgezonderd; ze zijn in de invloedssfeer van het evangelie (blz. 58).

Jonggestorven kinderen

Volgens De Boer zijn alle jonggestorven kinderen behouden, ongeacht of ze gelovige ouders hadden of niet. Hij concludeert dat op grond van diverse Bijbelteksten. In Abia, de jonggestorven zoon van de goddeloze Jerobeam, werd iets goed gevonden voor de Heere (1 Koningen 14:13). Voor kinderen is het Koninkrijk der hemelen (Mattheüs 19:14). Veracht ze niet, hun engelen zien voortdurend de Vader (Mattheüs 18:10). Uit de mond der kleine kinderen en zuigelingen komt lof tot God (Mattheüs 21:16; vergelijk Psalm 8:3). (blz. 61-62).

Doop en discipelschap

De zuigelingendoop ziet De Boer als kinderbesprenging. Zij die dit ondergaan hebben en op latere leeftijd zich laten dopen, doen dus niet aan ‘overdoop’ (blz. 73). Hij roept christenen die tot het inzicht zijn gekomen dat hun kinderbesprenging geen doop is, op om zich alsnog te laten dopen (blz. 75), Jezus radicaal te volgen (blz. 85-86), niet meer te zondigen en – door de kracht van de heilige Geest – Gods wil te doen (blz. 90). De Jordaan is de doodsrivier, waar we sterven aan de zonde, om met strijd Kanaän, de hemelse gewesten (Efeze 1:3; 2:6; 3:10; 6:12), in te gaan (blz. 90). Het gaat niet slechts om geloof en vergeving van zonden (zoals bij de doop van Johannes), maar om geloofsgehoorzaamheid, om discipelschap, om een gekruisigd leven leiden (Romeinen 6) leiden (blz. 93). Het gaat om bevrijding en verlossing van de zonde (blz. 94).

Het gevolg van ‘Zoals u dan Christus Jezus, de Heere, hebt aangenomen’ (Kolossenzen 2:6) is ‘met Hem begraven zijn in de doop’ (Kolossenzen 2:12) (blz. 106).

Commentaar

Wie de moeite neemt alle 517 tekstverwijzingen uit dit boek – dat ook op deze site is te lezen – in de Bijbel op te zoeken, zal onder de indruk komen hoe rijk de Bijbel spreekt over de (geloofs)doop. Daarin zit de grote waarde van dit boek over de doop. Door de vele verwijzingen kun je zien hoe De Boer de Bijbel leest. Soms is op zijn interpretatie van teksten wel wat af te dingen of zijn er vragen bij te stellen. Zo haalt hij Mattheüs 18:14 aan als bewijstekst voor het behoud van alle jonggestorven kinderen (blz. 62). Maar in die tekst gaat het over ‘kleinen’ die geloven! (vergelijk vers 6). De Boer ontkent de erfschuld. Kleine kinderen hebben niet gezondigd (Jona 4:11; Deuteronomium 1:39; vergelijk Romeinen 9:11a); eenieder is verantwoordelijk voor zijn eigen zonden (Deuteronomium 24:16; 2 Koningen 14:6; 2 Kronieken 25:4; Ezechiël 18:1-4). Het gaat hier echter over al dan niet dadelijke zonden, ter onderscheiding van de zondige natuur (lees de recensie over Verbondskinderen). Want hoe leest De Boer Romeinen 5:12 ‘allen hebben gezondigd’ en Psalm 51:7 ‘Ik ben in ongerechtigheid geboren’ dan? Dat duidt toch op zondig vanaf de geboorte? Wel concludeert hij, dat kinderen deel krijgen aan de resultaten van de zondeval (blz. 59-60).

In zijn uitleg over de verbonden verwijst De Boer naar het verbond met Mozes als het ‘oude verbond’ (blz. 29). Maar doen kinderdopers dat ook? Toegegeven, gereformeerden zijn meestal niet duidelijk in het onderscheiden van de verschillende verbonden in de Bijbel en spreken vaak over ‘het verbond’. Maar de christelijk gereformeerde Procee heeft het niet over het verbond met Mozes (al is dat volgens hem een openbaring van het genadeverbond) maar over het genadeverbond met Abraham, dat nu voor de nieuwtestamentische gemeente zou gelden. Dat onderscheid maakt De Boer niet, waardoor zijn betoog tegenspraak zal oproepen.

Het zijn slechts details in het geheel van zijn eenvoudig geschreven betoog, dat op voortdurende verwijzingen naar de Bijbel is gebouwd. Neem en lees!

Jildert de Boer, Met de doop in de knoop? Bijbels licht over een “blinde vlek”, Verdieping en aansporing, Harderwijk, ISBN 9080383635, 2000.