C. Graafland, Volwassendoop – kinderdoop – herdoop. Een Bijbelse verkenning
De hervormd-gereformeerde professor C. Graafland (1928-2004), voorstander van de zuigelingendoop, maakt duidelijk dat een discussie over de (kinder)doop de visie op en structuur van de gemeente raakt en vaak plaatsvindt tussen kinderen van God. De praktijk toont aan dat de gemeente de kracht en betekenis van de kinderdoop zo weinig laat zien. Dit zorgt voor kritiek op de kinderdoop en noopt tot bescheidenheid van de kinderdopers (blz. 8-9). Graafland beseft ook, dat aanhangers van de geloofsdoop niet overtuigd worden door een beroep op de belijdenisgeschriften. Daarom kiest Graafland ervoor om alleen op grond van de Bijbel het gesprek te voeren.
Vervulling
Het Nieuwe Testament is de vervulling van het Oude Testament. Vervulling betekent, dat de zaken tot zijn eigenlijke vorm, inhoud, betekenis, kracht en ontplooiing, tot volle waarheid, komen. Pascha kwam tot zijn eigenlijke gestalte in het Avondmaal. De besnijdenis kwam tot haar eigenlijke, vervulde vorm in de doop. Jezus heeft door Zijn doop Zijn besnijdenis als zegel der gerechtigheid vervuld (Mattheüs 3:15) (blz. 12-13).
Graafland interpreteert de besnijdenis van Abraham, die geloofde, (Romeinen 4:11) als een ‘volwassen-besnijdenis’. Het nieuwtestamentische equivalent hiervan is de volwassendoop. Eerst geloven, dan besneden of gedoopt worden (blz. 15). In de besnijdenis werd niet Abrahams geloof verzegeld, maar de gerechtigheid van Christus, de redding door Christus, waaraan we deelhebben door geloof (Romeinen 3). De besnijdenis (=beloftegestalte) én de doop (=vervullingsgestalte) zijn allebei teken en zegel van het vertrouwen op en het deelhebben aan de gerechtigheid van Christus (Romeinen 4 en 6) (blz.15-16, 19).
Besnijdenis en geloof
Besnijdenis staat in relatie tot geloof (vergelijk Jozua 5:2-9; eenzelfde verbondsvernieuwing in Jozua 24; Jeremia 4:4; 9:26; Deuteronomium 10:16; 30:6) (blz. 30, 50). Ook Jeremia 31:31vv wijst op verbondsvernieuwing, waarbij de Wet in het binnenste van het volk wordt gelegd, al gaat het hier niet over het verbond met Abraham, maar over de tegenstelling tussen het oude Sinaïtische verbond en het nieuwe verbond (blz. 31). De volwassen-besnijdenis van Abraham, als teken en zegel van de gerechtigheid des geloofs, wordt ook aan zijn nageslacht én zijn huis gegeven, als kinder- en huisbesnijdenis (blz. 20, 24).
Er is dus sprake van één besnijdenis (blz. 21), teken en zegel van de geloofsgerechtigheid, maar ook van het verbond (blz. 23). Uiteindelijk gaat het daarbij om de besnijdenis van het hart, om het geloof (vergelijk Galaten 4:23; Hebreeën 11:11). Zie in dit verband ook Romeinen 2:29; Galaten 4:2; Filippenzen 3:3 en Colossenzen 2:11, waar de besnijdenis (van het hart) verbonden wordt met de doop.
In de praktijk werd echter de besnijdenis veruitwendigd en gedevalueerd door het Joodse volk. In het Nieuwe Testament wordt dit aan de kaak gesteld, namelijk dat men op eigen gerechtigheid vertrouwde in plaats van op Christus (Handelingen 15:5; Romeinen 2:25-29; 1 Korinthe 7:19; Galaten 5:2vv; 6:12vv) (blz. 22, 27, 29).
Ook voor de volken
Graafland benadrukt dat ook in het Oude Testament Gods heil niet beperkt bleef tot de Joden. De gekochte slaaf deelde ook in Gods heil. Volgens Graafland is Abraham hiermee al in het Oude Testament vader van alle gelovigen, zelfs erfgenaam van de hele wereld (Romeinen 4:13) (blz. 24, 25). De betekenis van de besnijdenis mag dus niet beperkt worden tot het vleselijke volk van God (blz. 25). Het verbond met Abraham is ook voor de nieuwtestamentische gemeente, waarbij de besnijdenis is vervangen door de doop (blz. 26).
Doop en Koninkrijk
De verbondsopenbaring uit het Oude Testament wordt in het Nieuwe Testament openbaring van het Koninkrijk van God (blz. 34), het eeuwige leven door geloven in Jezus (vergelijk Johannes 17:3) (blz. 35). De doop wordt verbonden met de prediking van het Koninkrijk van God (Mattheüs 28:19) (blz.33), waar men door geloof, bekering en wedergeboorte deel aan krijgt (blz. 34, 37). Het Koninkrijk van God is de gestalte van het vervulde verbond. De kinderen van het Koninkrijk zijn de Israëlieten (Mattheüs 8:12) (blz. 35).
Twee zijden
Graafland stelt dat kinderen tot het Koninkrijk van God horen (Mattheüs 19:13-15; Marcus 10:13-16) (blz. 37) en veronderstelt dat ze gedoopt zijn (blz. 39). Mattheüs 21:15,16 is de vervulling van Psalm 8:3: kinderen delen in het heil (blz. 40). Graafland ziet dus steeds twee zijden: het Koninkrijk is a) voor hen die geloven, zich bekeren en wedergeboren zijn en b) voor hun kinderen (blz. 39).
De Geest wordt met Pinksteren uitgestort op alle vlees (Joël 2: 28-32, vergelijk vers 16; Handelingen 2:17-21), volwassenen en kinderen, huisgemeenschappen. De Geestesdoop is een huisdoop (blz. 41-42). ‘Het gaat erom, dat deze mens in al zijn verbanden, en met alles wat hem toebehoort, aan de Here en aan zijn heerschappij wordt toegewijd’ (blz. 44). Ook slaven en kinderen behoren tot de christelijke gemeente (Efeze 6:1; Colossenzen 3:18; 1 Korinthe 7:14) (blz. 44-45). Maar dit doet niets af aan het persoonlijk karakter van het geloof (1 Korinthe 16:22) (blz. 46). Dat is persoonlijk, maar niet individualistisch (blz. 49).
Romeinen 6
Romeinen 6 zegt: Christus, Die zonder zonde was, is plaatsvervangend voor ons gestorven en opgestaan, toen wij nog zondaars waren (Romeinen 5:6, 8). Het heil in Christus was er al, voordat wij bestonden. De doop is dus primair teken en zegel van de gerechtigheid des geloofs, niet van ons geloof. Door de doop zijn we met Christus gestorven, begraven en opgestaan. Onze zonden zijn vergeven. Echter, alleen door geloof delen we in de gerechtigheid van Christus. Doop en geloof zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De vrucht is het wandelen in nieuwheid des levens, de levensheiliging (Romeinen 6:4) (blz. 50-51, 60).
Grens
Dit alles roept de vraag op: wanneer is geloof vereist en wanneer niet? Graafland zegt dat de zuigelingen vanaf de geboorte zondaar zijn, maar ook delen in Christus’ heil en gerechtigheid (blz. 53). Psalm 22:10, 11 zegt: Vanaf de moederschoot bent u mijn God. ‘…zou God daarvan ons het teken en zegel niet willen schenken, omdat wij dan nog te jong zijn?’ Vergelijk Psalm 139:13, 14. We kunnen dus geen begin-grens stellen aan het heil en ook niet aan de doop (blz. 54-55). Overigens, al delen we in het heil, gaandeweg kunnen we omkomen in de woestijn, zoals Israël (1 Korinthe 10) (blz. 57).
Herdoop
Het geloof is geen grond voor de doop. De grond, de basis, is Gods genade (blz. 60-61). Want ook het geloof van een volwassene kan wankelen of geen echt geloof zijn (Handelingen 5:1-11; 8:9-24; 1 Timotheüs 1:19,20; 2 Timotheüs 4:10; en denk aan Judas). De kinderdoop is vaak ook uitgehold. Dat daardoor mensen zich laten herdopen, moeten we onszelf aantrekken. De christelijke gemeente moet haar doop opnieuw leren verstaan (blz. 61-63).
Als mensen hun zuigelingendoop niet verachten, maar overgaan tot herdoop bij wijze van doopvernieuwing, dan is het de vraag of herdoop dan de juiste vorm is. Belijdenis van het geloof en deelname aan het Heilig Avondmaal kunnen immers ook als doopvernieuwing worden beschouwd (blz. 67). Graafland heeft grote moeite met mensen die de zuigelingendoop niet erkennen als doop. De consequentie van die visie is, dat bij de kinderdoop Gods Naam ijdel is gebruikt, want het was dan een ijdele handeling. Maar je ontheiligt ook de Naam des Heren, als deze wettig blijkt te zijn aangeroepen, maar je dit ontkent. Of de kerk bezondigt zich, of degenen die de kinderdoop ijdel verklaren (blz. 68). Graafland wil met mildheid kijken naar de gemeenteleden die tot herdoop overgaan (blz. 69).
Commentaar
Geloof en doop horen bij elkaar. Dat vindt Graafland ook. Maar hoe kun je dan de zuigelingendoop bijbels onderbouwen? Graafland houdt vast aan de gereformeerde verbondsvisie en de analogie tussen besnijdenis en doop. Hij wil niet weten van een tegenstelling tussen vlees (Oude Testament) en geest (Nieuwe Testament), tussen natuurlijk (door afstamming) en geestelijk (door geloof) (blz. 13), waar gelovigendopers vaak van uitgaan.
Abraham
Hij stelt dat het bij de besnijdenis ook om geloof gaat en beroept zich daarbij op Abraham en Romeinen 4. Waar hij echter aan voorbij gaat, is dat Abraham een bijzondere positie had. Hij was niet alleen (aarts)vader van de Joden, maar is ook de vader der gelovigen (Romeinen 4:11). Daarom wordt in dit verband ook zijn geloof genoemd. Dat geldt niet voor zijn nageslacht. Zij worden als kind (zonder geloof) besneden als teken van het verbond met God (Genesis 17:10). De besnijdenis van een willekeurige Jood is anders dan Abrahams besnijdenis, evenals onze doop ook anders is dan Jezus’ doop in de Jordaan. Graafland vereenzelvigt echter Abrahams ‘volwassen-geloofsbesnijdenis’ met de ‘huisbesnijdenis’ van zijn nageslacht, om zo ook de kinderdoop dan als vervulling van de (Abraham)besnijdenis te kunnen zien. Daar gaat het mis.
Er zijn onmiskenbaar verbanden tussen de besnijdenis en doop te leggen. Maar we moeten niet meer willen lezen dan wat de Bijbel ons voorhoudt, want dan wordt het inlegkunde. En gaan we op basis van onze inlegkunde handelen. De Schrift praat in het licht van de doop alleen over ‘de besnijdenis zonder handen’. Onze doop laat onze wedergeboorte, de besnijdenis zonder handen, zien: ‘het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees’ (Colossenzen 2:11-12). We zijn met Christus opgestaan in een nieuw leven, doordat God onze overtredingen heeft vergeven (vers 13). De nieuwtestamentische doop ziet op wat Christus heeft gedaan voor de dopeling: ‘dat wij door het bloed van Christus gewassen zijn’, zoals Graafland ook zegt. Het is vervuld! (blz. 17). Van zonden rein zijn kan alleen door geloof, bekering, wedergeboorte. Wij kunnen dus alleen mensen dopen, als ze daarvan getuigen in leer en leven, zoals het Nieuwe Testament laat zien.
Graafland honoreert dit niet en zoekt voor de kinderdooppraktijk zijn houvast in de besnijdenis van Abraham en de besnijdenis van Abrahams nageslacht en vereenzelvigt deze met elkaar om tot zijn kinderdoopvisie te kunnen komen. Logisch is dat niet, geeft hij toe, maar volgens hem is dat ‘de uitdrukkelijke wil van God’ (blz.21). Is dat zo? Of gebruikt Graafland zijn theologische bril en leest hij wat hij wil lezen?
Zegenbelofte en (nieuwe) verbond
Graafland stelt dat de gelovigen uit de volken door geloof delen in het verbond met Abraham (blz. 25-26). Hij maakt geen onderscheid tussen het verbond met Abraham, alleen voor de Joden (Genesis 17:7-14) en de zegenbelofte aan Abraham voor alle gelovigen (Genesis 12:3; vergelijk Galaten 3: 13-18, 29) (zie het commentaar bij het boek van Procee). Ook onderscheidt Graafland onvoldoende de verschillen tussen het verbond met Abraham en het nieuwe verbond. Hoe verhouden deze zich tot elkaar?
Gaat Graafland niet te kort door de bocht door de continuïteit tussen Verbond en Koninkrijk, Oud en Nieuw Testament, Pascha en Avondmaal, besnijdenis en doop zó strak te zien (blz. 36), waardoor er geen ruimte is voor de verschillen en vragen die bij dit ‘schema’ zijn te stellen?
Verbond en geloof
Om maar zoveel mogelijk overeenkomsten tussen besnijdenis en (kinder)doop te zien, laat Graafland de landbelofte aan Abraham als onderdeel van het verbond, helemaal buiten beschouwing. Dat doet hij ook met (de besnijdenis van) Ismaël. En als het over het buitenwerpen van de Israëlieten als Koninkrijkskinderen door ongeloof gaat: zijn ze dan nog Koninkrijkskinderen te noemen? (blz. 35, 36). De professor gaat ook voorbij aan het ‘voor zodanigen’ (Marcus 10:14-15) (blz. 37-38): alleen als we worden als kinderen kunnen we binnengaan, door geloof! Graafland gaat ook niet in op het ‘zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal’ uit Handelingen 2:39 (blz. 42). En bij de huisdoopteksten benadrukt hij het huismotief (blz. 42-44) in plaats van dat de gedoopten gelovig zijn.
In Efeze 6:1 en Colossenzen 3:20 worden kinderen aangesproken die mogelijk kunnen getuigen van hun geloof (blz. 44-45), niet de zuigelingen, maar Graafland benoemt dat niet.
Collectief versus persoonlijk
Graafland laat – om vast te kunnen houden aan zijn zuigelingendoopvisie – het collectieve, verbondsmatige denken helemaal apart staan náást het persoonlijke, individuele geloof. Hij moet zo wel voorbijgaan aan de vele vragen die dit oproept (blz. 46, 48-49). Is de spanning of tegenstelling die hij zo creëert, wel Bijbels te verantwoorden?
De Bijbel spreekt zich duidelijk uit dat het (van God gegeven) geloof hét middel is om aan de zaligheid deel te krijgen (vergelijk onder meer Mattheüs 16:16; Efeze 2:8; Titus 3:5; 1 Petrus 1:5,9). Graafland lijkt echter uit te komen bij een tweewegenleer: je komt in het Koninkrijk van God a) door geloof, bekering en wedergeboorte en/of 2) als kind (blz. 39). Over die laatste optie is de Bijbel niet zo duidelijk, al willen we als mensen wel een sluitend systeem (zie de recensie over Verbondskinderen).
Graaflands visie roept met zijn kinderdoopvisie te veel vragen op over de wijze waarop we deel krijgen aan de zaligheid (en op welk moment?). Dat de kinderdoop niet functioneert, komt omdat deze gewoon niet te rijmen is met wat het Evangelie zegt over hoe we deel krijgen aan de zaligheid, waardoor de kinderdoop vragen blijft oproepen.
Tot slot
Graafland begint met de besnijdenis en niet met de nieuwtestamentische teksten over de doop (wat het meest logische zou zijn). Het is alsof je (de hedendaagse praktijk van) het Heilig Avondmaal gaat onderbouwen aan de hand van het Pascha in plaats van het Nieuwe Testament, waar het Avondmaal voor het eerst ter sprake komt. Dat kleurt de interpretatie van de teksten. En je loopt zo vast in de onmiskenbare verschillen tussen de besnijdenispraktijk en de hedendaagse kinderdooppraktijk, tussen redeneren vanuit het collectief en het individuele geloof.
Niettemin, het boekje van Graafland behoort tot de beste in zijn soort om de kinderdoopvisie te verdedigen. Het stimuleert de gelovigendoopaanhanger om de verhouding tussen collectief en individu in relatie tot geloof verder te doordenken. De toon is aangenaam. Graafland verliest zich in dit boekje niet in het verketteren van andere visies, maar doet een sympathieke poging om vanuit zijn redeneren vanuit de Bijbel zijn eigen visie te onderbouwen.
C. Graafland, Volwassendoop, kinderdoop, herdoop. Een bijbelse verkenning derde druk, ECHO Amersfoort 1979.