W. van ’t Spijker, Zijn verbond en woorden
De christelijk gereformeerde prof. dr. W. van ’t Spijker behandelt in dit meditatieve boek de klassieke formulieren, die gebruikt worden bij de heilige doop, de belijdenis van het geloof en het heilig avondmaal. Zijn schrijfstijl is archaïsch, wat niet altijd prettig leest. Dit schept een afstand tot de lezer.
Inhoud
Wie ingevoerd is in het gebruik van deze formulieren, zal niet veel verrassends tegenkomen. We concentreren ons nu even over wat Van ’t Spijker zegt over de (kinder)doop. Het is interessant om te lezen dat ons klassieke doopformulier teruggaat op eerdere formulieren. Passages komen uit de kerkorde van de Palts van de hand van Olevianus en Ursinus (1563), uit de kerkorde van Johannes à Lasco en uit het formulier van Marten Micron (1554). In de bijlagen, achterin het boek, zijn diverse doopformulieren opgenomen.
Vragen
In de tijd, dat het klassieke doopformulier ontstond, was de verbondstheologie nog niet (door)ontwikkeld. Hierdoor ontstaan problemen. Want als we met de theologie en dooppraktijk van nu in het achterhoofd het doopformulier lezen, roept dit formulier (en Van ’t Spijkers boek) allerlei vragen op die niet beantwoord worden.
Van ’t Spijker schrijft: ‘De Heilige Geest zelf is het eigenlijke zegel van Gods genade. Maar omdat Hij zijn werk door de middelen der genade verricht kunnen de sacramenten ook zegels zijn. Bij Calvijn wordt dan uiteengezet dat er een verzegeling is als een uiterlijk teken in het sacrament en dat er een verzekering is als een innerlijke bevestiging door de Heilige Geest. Men kan bij Calvijn die twee altijd op elkaar betrokken vinden. (…) Daarom lezen we: de doop betuigt en verzegelt.’ (blz. 26).
Wie dit op zich in laat werken, moet tot de conclusie komen dat het uiterlijk teken van de aanwezigheid van de Heilige Geest in de dopeling (= de doop) de innerlijke aanwezigheid van de Heilige Geest in de dopeling veronderstelt en andersom. Efeze 1:13 zegt: ‘In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest van de belofte…’
Geloof en Geest en doop (als uiterlijk teken van de verzegeling met de Heilige Geest) horen bij elkaar. Maar hoe zit dat dan bij de kinderdoop?
Dubbelheid
Van ’t Spijker benadrukt de noodzaak van het geloof: ‘Men kan nooit buiten de persoon van Christus delen in de weldaden van Hem. Daarom staat er in de catechismus, dat alleen diegenen zalig worden, die Christus door een waar geloof worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen. En dit aannemen is een daad van het geloof (…) (blz 32-33). De doop betuigt en verzegelt dat de oude mens met Christus begraven is, zo zegt Van ’t Spijker enkele pagina’s verder. Om er vervolgens direct achteraan te schrijven: ‘Hier wordt nu gezegd: ” Laat dat toch waar zijn. Leg die oude mens dan ook metterdaad af.” (blz. 36) Voor mijn gevoel zit er continu een dubbelheid in zijn woorden. Enerzijds is de oude mens begraven, vervolgens wordt de dopeling opgeroepen om de oude mens te begraven. Is de oude mens nu begraven of niet?
Redenatie kinderdoop
Op bladzijde 39 komt Van ’t Spijker bij de verdediging van de kinderdoop, zoals het klassieke formulier en andere oude doopformulieren dat doen.
Kort gezegd is de redenatie:
- God sloot een verbond met Abraham en zijn nageslacht.
- Door Christus is het verbond uitgebreid tot de hele wereld. Abraham is de vader van alle gelovigen. Het verbond dat God sloot met Abraham geldt dus ook alle gelovigen uit de heidenvolken.
- Aangezien het verbond ook met het nageslacht van Abraham is gesloten, geldt het verbond dus ook het nageslacht van de gelovigen.
- Inhoud van het verbond is: God zal je God zijn en ook God zijn voor je nageslacht.
- De doop is in de plaats van de besnijdenis gekomen. Daarbij wordt verwezen naar Handelingen 2:39 en de zegening van de kinderen door Christus (Marcus 10).
- Aangezien onwetende kinderen besneden werden, moeten nu (onwetende) kinderen gedoopt worden. De doop is immers in de plaats van de besnijdenis gekomen.
In deze redenatie zitten veronderstellingen die niet iedereen zal kunnen beamen. Kun je op grond van de kinderzegening stellen dat zuigelingen gedoopt moeten worden? Gaat Handelingen 2:39 niet over de belofte van de Heilige Geest in plaats van de belofte aan Abraham? Is de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen?
Voor Van ’t Spijker zijn dit geen vragen: ‘De redenering is eenvoudig en duidelijk: De sacramenten zijn zegelen van de belofte van het verbond. De belofte is voor de kinderen. Dan is het zegel ook voor hen’ (blz. 40). Wat bedoelt hij met ‘de belofte’? Dat God voor jou een God is? In dat geval kunnen alle mensen van de wereld gedoopt worden, gelovig of niet. De auteur schrijft zelf: ‘Zo heeft men niet een grond gezocht in het hart van de kinderen, maar enkel en alleen in de belofte van God.'(blz. 40)
De grond voor de doop moet je inderdaad niet zoeken in de mens, maar in wat God voor hem en in hem heeft gedaan. Maar als het in de doop alleen gaat over wat God voor elk mens wil doen, dan kan iedereen gedoopt worden!
Geen antwoorden
Het doopformulier zegt: Kinderen worden zonder hun weten tot genade aangenomen. Maar Calvijn stelt ook vast: ‘…geen anderen [worden] als kinderen Gods beschouwd, dan zij in wie de belofte door het geloof verwerkelijkt is’ (blz. 43). Hier zie je weer die dubbelheid: worden onwetende kinderen nu tot genade aangenomen, of moeten zij toch eerst geloven? Van ’t Spijker op blz. 45: ‘Maar altijd geldt, dat wij de doop slechts in het geloof kunnen gebruiken.’ Wat is dan de doop voor een dopeling zonder geloof? Al dit soort vragen zijn aan Van ’t Spijker in zijn boek niet besteed. Hij hamert op de aloude gedachtegangen, zonder zich te verplaatsen in mensen die hier vragen bij hebben. Jammer.
Dr. W. van ’t Spijker, Zijn verbond en woorden. Over doop, belijdenis en avondmaal volgens de klassieke formulieren, Uitgeverij De Groot Goudriaan Kampen 1991, 2e, herziene druk