H. van den Belt

print

H. van den Belt, Een eeuwig verbond. Over de betekenis van de heilige doop

Dit boekje van 72 bladzijden behoort tot de categorie geschenkboekjes, die kerkenraden vaak geven aan doopouders. Er zijn er meer van, zoals Gedoopt in Zijn Naam. In Een eeuwig verbond doet Van den Belt een sympathieke poging om doopouders uit te leggen wat de kinderdoop inhoudt. Hij gaat ook in op de vragen uit het doopformulier. Om de doopouders te helpen, is er – voor iedere dag van de week voorafgaand aan de bediening van de kinderdoop – een meditatie opgenomen. Verwacht geen nieuwe inzichten in dit boekje. Van den Belt geeft zelf in het voorwoord aan, dat het meeste al eens door anderen – zij het anders – is gezegd.

Synchronisatie

Hij trekt de lijn in Gods verbond met Israël in het Oude Testament (kinderen hoorden erbij; jongetjes werden besneden) door naar het Nieuwe Verbond (bedoeld voor gelovigen). Door deze twee verbonden aan elkaar te koppelen en de handelswijze te synchroniseren, komt hij op de kinderdoop. De vraag is, of dit een logische theologische stap is, als je kijkt naar de betekenis van de doop (zie de Bijbeltekstenrubriek op deze site). Daaruit zijn hele andere conclusies te trekken.

Wisseling van perspectief

Al lezende bekruipt je de vraag: Gaat het nu om de aanstaande doop van de baby of gaat het nu om de ouders? De baby wordt gedoopt, maar is natuurlijk niet aanspreekbaar. Daarom worden hier de ouders aangesproken. Niet zozeer op de doop van hun baby, maar op hun eigen doop (toen ze zelf baby waren). Alsof je over het hoofd van je kind je eigen doop moet leren verstaan. Het kind kan het immers nog niet vatten. Zo wordt – onbewust – de kern van het probleem rond de kinderdoop aangewezen. Van den Belt doet z’n best om het uit te leggen, maar voortdurend wisselt hij van perspectief. De ene keer schrijft hij over de gelovige die terugkijkt op zijn doop, de andere keer gaat het over de baby die nog moet gaan geloven. En soms spreekt hij de ouders aan als gelovigen, dan weer als niet-gelovigen. Daarnaast is hij ook niet duidelijk over de betekenis van de doop. Is de doop nu een belofte-aanbieding in de zin van ‘Als je gaat geloven, zal God je redden’? Of laat de doop zien, dat de belofte werkelijkheid is geworden voor de dopeling, in de zin van: ‘God gaf je het geloof en nu mag je weten gered te zijn’? Van den Belt raakt verstrikt in zijn eigen stellingen.

Lidmaat

Op bladzijde 14 schrijft de auteur: ‘Je kind wordt door de doop geen dooplid van een kerkgenootschap, maar het wordt een lidmaat van het lichaam van Christus. Dat is het al en daarom wordt het gedoopt. Dat stelt je als ouders wel voor de indringende vraag of je zelf al door het geloof in Christus tot Zijn lichaam behoort. Zelf ben je ook gedoopt, op dezelfde grond als waarop je nu je eigen kind laat dopen. Maar ben je ook een lévend lidmaat in Christus? Dode ledematen moeten geamputeerd worden…’
Als kind van christelijke ouders ben je volgens Van den Belt een lidmaat van het lichaam van Christus. De ouders die als baby werden gedoopt, zijn dat ook. Althans – aldus Van den Belt – dan moet je wel geloven. Hij voegt een woord toe: het gaat erom dat je een ‘lévend’ lidmaat bent. Blijkbaar zijn er dus dode en levende lidmaten. Zijn baby’s die gedoopt worden dan per definitie nog dode lidmaten? Zij geloven toch nog niet? Van den Belt gaat er niet op in.

Geloof geen voorwaarde

Vaak wordt in de doopdiscussie gesteld, dat ‘God begint’ bij de kinderdoop en ‘De mens begint’ bij de volwassendoop. Het valt niet te ontkennen, dat veel volwassendopers het inderdaad over hun ‘keus voor Jezus’ hebben en dat ze ‘op grond van hun eigen geloof’ gedoopt worden. Alsof de mens begint. Deze manier van spreken vormt een barrière tussen (evangelische) gelovigendopers en (reformatorische) zuigelingendopers om nader tot elkaar te komen. Hoewel de Bijbel vaak ‘evangelisch’ spreekt (tegen Paulus wordt gezegd: Sta op, laat u dopen… Handelingen 22:16) is de reformatorische notie dat wij met lege handen tegenover God staan, ook Bijbels. Het geloven is niet iets van onszelf, maar een gave van God (Efeze 2:8).
Van den Belt schrijft: ‘Geloof en bekering zijn geen voorwaarden. Gods verbondsbeloften zijn onvoorwaardelijk omdat Christus alle voorwaarden heeft vervuld en omdat ook geloof en bekering behoren tot de beloften van God. Maar als je wilt benadrukken dat die beloften alleen in de weg van geloof en bekering in vervulling gaan, kun je hooguit zeggen dat het “voorwaarden” zijn voor de vervulling van de beloften van het verbond. Het zijn geen voorwaarden vooráf en het zijn ook geen voorwaarden waaraan wij zelf moeten voldoen. Het is veel meer de weg waarin God de beloften van Zijn verbond vervult’ (bladzijde 19-20).
Je kunt struikelen over het woord ‘voorwaarde’. Misschien is het wat ongelukkig gekozen en moet je – zoals de auteur – schrijven, dat geloof en bekering de weg is waarin God vervult. Maar hoe je het ook noemt: geloof en bekering zijn nodig voor de vervulling van Gods beloften. En aangezien geloof een gave van God is, begint God altijd. Oók bij gelovigendoop.

Vreemde volgorde

Van den Belt erkent de noodzakelijke rol van geloof en bekering zeker. Maar het lijkt wel of hij daar niet aan wil. Immers, je komt dan in de knoei met je kinderdoopvisie. Van den Belt schippert daarom voortdurend tussen ‘belofteaanbieding’ en ‘beloftevervulling’, tussen ‘worden’ en ‘zijn’. Enkele voorbeelden:

‘Krachtens Zijn belofte zijn alle kinderen van het verbond, kinderen van God. Zij moeten het worden door geloof en bekering en zij zijn het al, omdat Hij het heeft beloofd. Dat is een wonderlijke paradox. Als je een kind van God wordt, word je wat je bent.’ (blz. 26)
‘Het [kind] is wel dood in de zonden en misdaden, maar het wordt in Christus ingelijfd […] door de belofte van God. En omdat die belofte zo krachtig is, spreken we vanuit de vervulling van die belofte.'(blz. 34)
Als ik de vergelijking mag trekken: we spreken alsof we het diploma al op zak hebben, terwijl de studie nog moet beginnen. Het blijft een vreemde volgorde.

Claimen

Natuurlijk, alles in volbracht. Maar om er deel aan te krijgen, is geloof en bekering nodig. Van den Belt bevestigt dat meermalen. Maar op andere plaatsen claimt hij de vervulling van de belofte voor de dopeling, zonder daarbij de eis van geloven (door de dopeling) te noemen. Daarmee zet hij het geloof – als de weg waarin God de beloften vervult – buiten spel!
Op bladzijde 68 lees ik: ‘…bidden wij ook met dit formuliergebed of Hij deze kinderen wil inlijven in Hem.’ Op bladzijde 69 stelt Van den Belt: ‘Bid niet of Hij het wil doen, want Hij wil het doen, maar bid dat Hij het doet en geloof dat Hij het doet!’ Dat kan toch niet zonder geloof en bekering van de dopeling? Dat geloof is een gave van God. En uit die gave blijkt Zijn verkiezende liefde. Niet door zuigelingen maar te dopen en daarmee te claimen dat God ze redt of wil redden. God wil dat alle mensen zalig worden (1 Timotheüs 2:4). Dat staat in Zijn Woord. Daar is geen kinderdoop voor nodig. In De Bijbel staat, dat het gaat om geloof om deel te krijgen aan het heil. Dat heil hangt niet aan de doophandeling, maar wordt door God gegeven in de weg van geloof en bekering.

H. van den Belt, Een eeuwig verbond. Over de betekenis van de heilige doop, uitgeverij Groen Heerenveen 5e druk 2008, ISBN 13 978 90 5829 026 7