S. Voolstra

print

Sjouke Voolstra, Menno Simons (1496-1561). Leven, beeld en boodschap

Dit boekje van 47 bladzijden is uitgegeven in 1996 in verband met de viering van de 500e geboortedag van Menno Simons. De schrijver was destijds hoogleraar aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam en kerkelijk hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.

Opkomst dopersen
Menno Simons werd in 1496 geboren in het Friese dorp Witmarsum. Hij volgde een priesteropleiding in een tijd dat er flink geschud werd aan het fundamenten van de rooms-katholieke kerk. Er kwam steeds meer kritiek op de sacramentenleer (bijvoorbeeld dat de waterdoop de erfzonde zou afwassen), de aflaten en relikwieën en de macht van de clerus (blz. 8-9). In 1531 werd Sikke Freerks, een doper en aanhanger van de ideeën van Melchior Hoffman, terechtgesteld in Leeuwarden. Hij had honderden mensen die in de rooms-katholieke kerk al als zuigeling waren gedoopt, door onderdompeling gedoopt (blz. 9). Menno Simons, die in 1533 pastoor werd in zijn geboortedorp Witmarsum, kwam onder invloed van de dopersen.
In 1534 zorgde Jan Matthijs met zijn volgelingen voor een doperse stadsreformatie in Munster. De stad werd belegerd door de bisschop en de vorsten. Jan Matthijs sneuvelde en werd opgevolgd door Jan van Leiden, die zichzelf uitriep tot koning van dit ‘Nieuwe Jeruzalem’ en dopersen uit den lande opriep om naar Munster te trekken. Dopersen probeerden her en der de macht te grijpen. Een groep bezette het Oldeklooster bij Bolsward. De inname van het klooster door de stadhouder en zijn troepen leidde tot een bloedbad. Ook Menno’s broer sneuvelde (blz. 10-11).

Alternatief met tucht
Menno verliet de Rooms-katholieke kerk, die hij ‘als een hoer’ was gaan beschouwen (blz. 11). In Groningen, waar hij zich toelegde op studie en schrijven, was de vervolging minder heftig. Hij trouwde daar (blz. 12). Menno wees geweld om de Reformatie door te zetten, af en distantieerde zich van de “Munster”-aanhangers. Ook vond hij de spiritualisten niets: hervormers die enkel een innerlijke vernieuwing voorstonden en die de gelovige praktijk met doop en avondmaal van minder belang vonden (blz. 13). Menno zocht zo naar een ‘alternatief voor revolutionaire expansie en innerlijke emigratie’ (blz. 14).
Om daar te komen, pleitte hij voor de evangelische tucht (Mattheüs 18:15-18). De toen gebruikelijke overheidsinmenging in de kerk en de tucht liet hij niet toe. Hierdoor konden de gemeenten de matigende invloed van de overheid op de tucht omzeilen en de maatstaf voor tucht hoger stellen (blz. 14-15). Het hoge zedelijke gedrag in de doperse gemeenten – waardoor zij zich konden handhaven in tijden van vervolging – oogstten gevoelens van bewondering, maar ook van afkeer (blz. 15).
Menno werd een rondreizend prediker en verzette zich tegen een te rigoureuze tuchtpraktijk, waarbij soms echtgenoten werden gedwongen geen omgang meer met elkaar te hebben (blz. 16-17). Hij publiceerde veel om zo leiding te geven aan de doperse discussies over de juiste tuchtuitoefening, maar dit voorkwam niet dat de doperse beweging scheurde (blz. 17). In 1560 werd Menno ziek en op 13 januari 1561 stierf hij (blz. 19).

Fundament
Menno’s boodschap bevatte als hoofdthema’s: ware boete en wedergeboorte, daarop gebaseerd de ware doop, het ware avondmaal (in deze volgorde en onlosmakelijke samenhang) en de ware zending der leraren (blz. 32). Menno wees de eedzwering af, predikte geweldloosheid en stond kritisch tegenover overheidsdienst en dienst doen in het leger (blz. 33). Hij wilde de schijn-christelijke samenleving wijzen op het werkelijke fundament: Jezus Christus (1 Korinthe 3:11). Dat vroeg om geloofsgehoorzaamheid en levensheiliging, niet om de hemel op aarde te realiseren, maar als voorbereiding op de eeuwigheid (blz. 36).

Babydoop
Menno wees de zuigelingendoop af. Zonder de aanwezigheid van de gezindheid van Christus bij de dopeling was de doop slechts een magisch ritueel (blz. 32).  Bewuste toetreding tot de gemeente met het gevraagde commitment (“in de wereld, maar niet van de wereld”), geloofsverantwoording en nieuwe levensstijl: zij versterk(t)en de betekenis van de gelovigendoop (blz. 40). Voolstra: ‘De voortgang van de gemeente hangt niet primair af van natuurlijke aanwas, maar van de werfkracht van haar getuigenis. Een aspect van de afwijzing van de kinderdoop is dan ook de overtuiging, dat een gemeente van onwetenden geen alternatief biedt voor de listigheid van de wereld’ (blz. 41-42).

Gereformeerden en dopers
Het zestiende eeuwse doperdom en de gereformeerden vertoonden in geloofstype veel overeenkomsten. Niettemin bestreden ze elkaar. De oorzaak was historisch en politiek van aard. De vroege Reformatie in de Nederlanden was ‘evangelisch’: een mengeling van bijbels-humanistische (Erasmus), lutherse, zwingliaanse en doperse gedachten. Pas een generatie later kwam het calvinisme op, die belemmerd werd door de aanwezigheid van de talrijke doperse gemeenten, die zich hadden losgemaakt van de Munster-ideeën (blz. 21). Het Munster debacle deed het imago van de dopersen geen goed. Ook het heiligheidsstreven van de dopersen (met een zware tuchtpraktijk) stond onder kritiek (blz. 22-23).
Het doperdom kende diverse stromingen. Uiteindelijk zouden in de negentiende eeuw veel doopsgezinden vrijzinnig worden, waarbij het vertrouwen in de rede en de afkeer van confessioneel leergezag de boventoon voerden (blz. 25-27). Vrijheid, als gebonden zijn aan Christus (christonomie) werd voortaan uitgelegd als vrijheid van gewetensdwang en geestelijk gezag (autonomie) (blz. 39).

Commentaar
In kort bestek geeft het boekje inzicht in de geschiedenis van Menno Simons, zijn volgelingen en nazaten. Voor meer inzicht in Simons’ doopvisie is het boekje echter niet een goede bron. Niettemin proef je tussen de regels door de strijd die Menno Simons voerde: tegen een verwereldlijkte kerk, voor een zuivere gemeente, zonder geweld. De tucht blijkt dan in de praktijk erg ingewikkeld: ontsporingen liggen op de loer. Maar waar de tucht ontbreekt, dreigt de wereld vat op de gemeente te krijgen.

Spiegel
Het doperdom blijkt in de Nederlanden oudere papieren te hebben dan het calvinisme (blz. 21). Je vraagt je wel eens af, hoe de kerkelijke kaart er nu uit zou hebben gezien, als alle uitwassen van het doperdom (geculmineerd in Munster) niet zouden hebben plaatsgevonden. De doopsgezinden van vandaag herkennen zich grotendeels niet meer in wat Menno leerde. En Menno zou zich ook niet bij hen thuis voelen. Dat geeft te denken. Menno’s geschiedenis en zijn ideeën houden ons als gelovigen (of je nu aanhanger van de babydoop of geloofsdoop bent) hoe dan ook een spiegel voor: hoe is onze houding ten opzichte van de wereld? Staan wij voor wat wij geloven, ook als dat vervolging betekent? Hoe functioneert de tucht in onze gemeente? En wat betekent de praktijk van de (kinder)doop voor het geestelijk gehalte van de gemeente?

Elkaar nodig
Geloofsdopers zullen veel van wat zij belijden, herkennen bij Menno Simons. Ook als calvinist is het zinvol om zich te verdiepen in het vroege doperdom (met zijn vele raakvlakken met het calvinisme), om zo te leren van de doperse gelovigen en hun manier hoe zij de Bijbel lazen.
Als je echter de doperse ideeën bij voorbaat – met enkel een verwijzing naar Munster – direct wegzet als ‘ketters’, getuigt dat eerder van stigmatisering, arrogantie en gemakzucht dan van het besef, dat  gelovigen elkaar(s inzichten) nodig hebben om Gods Woord recht te verstaan. Waarbij bestudering van de kerkgeschiedenis zeker kan helpen.

Sjouke Voolstra, Menno Simons (1496-1561). Leven, beeld en boodschap, Noordhollandse Doopsgezinde Sociëteit, 1996