M. van Ittersum

print

Matthijs van Ittersum, Baptism in the tradition of Augustine? The Theology of Joseph Ratzinger with Respect to Baptism

Dit Engelstalige proefschrift beschrijft de dooptheologie van Joseph Ratzinger (die als Benedictus XVI van 2005 tot 2013 paus was van de Rooms-Katholieke Kerk en in 2022 overleed). Van Ittersum onderzoekt hoe Ratzinger de doopleer van de vroege kerkvaders (Tertullianus, Cyprianus, Optatus van Milevis en Augustinus) ziet. Ook behandelt Van Ittersum Ratzingers’ dooptheologie door de jaren heen aan de hand van diens publicaties en uitspraken. In het tweede deel van het boek beschrijft Van Ittersum de doopleer van Augustinus en vergelijkt die met de doopleer van Ratzinger. Deze studie gaat niet over de discussie zuigelingendoop-gelovigendoop, maar brengt wel inzichten die de moeite waard zijn om kennis van te nemen.

Doopperspectieven

De doop kan benaderd worden vanuit verschillende theologische perspectieven (blz. 21):

– Soteriologisch (vooral in de eerste 5 eeuwen): de doop is een teken van de redding van degene die gedoopt wordt (Ezechiël 36:25; Handelingen 2:38; Handelingen 22:16; Efeze 5:26; 1 Petrus 3:21). De gedoopte wordt dood voor de wereld en het heidendom en staat op in Christus (blz. 21-22).

– Sacramenteel (Middeleeuwen): de doop brengt de genade over op de dopeling (blz. 23-25).

– Christologisch (vooral in de Oosterse kerken): de doop is gelinkt aan de wedergeboorte van de dopeling in het Lichaam van Christus door het participeren in Christus’ dood en opstanding (Romeinen 6:1-6; Galaten 3:27; Colossenzen 2:12). Met heiliging (Efeze 5:26) als logisch gevolg (blz. 25-26).

– Ecclesiologisch (vooral in de apostolische tijd) en antropologisch: door de doop wordt de dopeling lid van de kerk en geïntroduceerd in het christelijk bestaan (Handelingen 2:41; 1 Korinthe 12:16). Deze benadering is gelinkt aan het geloof: gerechtvaardigd door geloof wordt men in de doop deel van (het Lichaam van) Christus (Marcus 16:16; Handelingen 18:8) (blz. 26-28).

– Pneumatologisch: door de doop ontvangt de dopeling de Heilige Geest (Mattheüs 3:11; Marcus 1:8; Handelingen 2:38; 1 Korinthe 12:8-10). Met de wedergeboorte komt de vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 3:5), die betrokkenheid van de gelovige impliceert (blz. 28-29).

– Ethisch: de doop impliceert, dat de dopeling als bekeerde, als christen gaat leven, weg van de zonde (blz. 30).

– Mystagogisch: de doop is het startpunt van de inwijding in de christelijke mysteries. De gedoopte is bewust van het transcendente aspect van het leven, de nieuwe (hemelse) wereld en ontwikkelt zich daarin.

De verschillende doopbenaderingen zijn moeilijk van elkaar te scheiden (blz. 30-33).

Kerk, collectief geloof en doop

Ratzinger gaat in het artikel ‘Der Kirchenbegriff und die Frage nach der Gliedschaft in der Kirche’ (1963) in op de betekenis van het Lichaam van Christus. Hij onderscheidt drie periodes, waarin op verschillende wijze naar de Kerk werd gekeken: 1) de bijbels-patristische periode (tot de kerkvaders),  waarin de kerk werd begrepen als het volk van God dat zich verzamelde in het Lichaam van Christus door de viering van de Eucharistie (een sacramentele-ecclesiologische benadering van de Kerk); 2) de Middeleeuwen, waarin de kerk zelf werd gezien als het Lichaam van Christus (een corporatieve-juridische benadering) en 3) de tijd sinds de 16e eeuw, waarin de kerk wordt gezien als het Corpus Christi Mysticum (een organisch-mystagogische benadering) (blz. 81).

Ratzinger onderscheidt  twee verschillende tradities, als het gaat om deel worden van de kerk: a) de canonistische benadering: je wordt lid van de kerk door je doop. Het sacrament maakt je tot een christen. Heel het christen-zijn is verbonden met het lid zijn van de kerk; b) de dogmatische-apologetische benadering: je wordt lid van de kerk door het geloof te belijden en de doop te ondergaan. Gemeenschap (communio) is gelijkgesteld aan het kerk-zijn (blz. 82-83).

Voor Ratzinger vormen het catechumenaat (voor of na de doop, blz. 152), de belijdenis van het geloof  en de doophandeling het sacrament van het doopsel (blz. 142). Bij kinderdoop representeren de (groot)ouders de baby die gedoopt wordt (blz. 153). De onderdompeling in water bij de doop betekent volgens Ratzinger excorcisme, het bevrijden van de duivel: het water is een symbool van de dood, de plek waar de goddeloze Leviathan verblijft, waarvan je gered moet worden. In de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde zal dan ook geen zee meer gevonden worden (Openbaring 21:1), omdat de dood is overwonnen (blz. 145-146). Water symboliseert ook het leven (blz. 148). Door de doop participeer je in het geloof van de kerk, aldus Ratzinger (blz. 149). Hij benadrukt voortdurend de rol van de kerkgemeenschap en het collectieve geloof in de doop (o.a. blz. 170). Het geloof is door God aan de kerk gegeven en via de kerk komt het geloof tot de gelovige en via de gelovige weer terug in de kerkgemeenschap. Geloof is niet iets individualistisch, het vraagt om anderen (blz. 151). De kinderdoop is – volgens Ratzinger – het doorgeven van het geloof aan het kind (blz. 159).

Augustinus

Het tweede deel van dit proefschrift gaat in op de doopvisie van Augustinus. Daarin kunnen drie periodes worden onderscheiden:

1) tot 395 na Christus: de doopvisie van Augustinus is gerelateerd aan de zondevergeving, wedergeboorte en deel worden van het Lichaam van Christus;

2) 395-411: de doopvisie van Augustinus wordt gekleurd door zijn controverse met de donatisten. Augustinus benadrukt de betekenis van de doop voor de dopeling en maakt een onderscheid tussen de geldigheid en het profijt van de doop;

3) na 411: de doopvisie van Augustinus wordt gekleurd door zijn strijd tegen de aanhangers van Pelagius, die stelde dat de mens een vrije wil heeft en moet streven naar morele perfectie. De doop relateert Augustinus dan vooral aan de afwassing van de erfzonde (blz. 173, 177).

Doopuitstel

Het uitstellen van de doop gebeurde veel in de tijd van Augustinus, omdat men dacht dat de doop zelf voor de zondeafwassing zorgde. Dan kon je bij wijze van spreken het beste op je sterfbed gedoopt worden, zodat je ‘schoon’ kon sterven en niet opnieuw jezelf bevuilde met nieuwe zonden (blz.179-181, 193). Als direct na de doop de dood van de gedoopte volgt, is hij verzekerd van redding. Augustinus bad bijvoorbeeld dat de zonde ná de doop(handeling) ook vergeven zouden worden (blz. 188, 197). Volgens Augustinus is de doop het begin van het herstel van de mens, het begin van een christelijk leven (blz. 196, 197).

Donatisten

Bisschop Cyprianus stelde, dat alleen de bisschop mocht dopen, want hij zou de toegang tot de gave van de Heilige Geest hebben en de autoriteit hebben om zonde te vergeven. Anderen maakten onderscheid tussen het doopritueel zelf en de uitwerking daarvan. De doop vroeg om geloof van de dopeling. Het geloof maakte de doop effectief (blz. 201). De donatisten beweerden, dat de doop die buiten de kerk om bediend was, niet geldig was. Ook een doop door onwaardige doopbedieners wezen zij af (blz. 203-204). Augustinus ging daar tegenin en stelde, dat de doeltreffendheid van de doop bepaald werd door Christus en niet door de vroomheid van de bedienaar (blz. 205-206). Volgens Augustinus heeft de doop een objectieve, permanente geldigheid en hangt deze niet af van het geloof of heiligheid van de doopbedienaar of gedoopte (blz. 208). Ook de doop van ketters was volgens hem geldig, al leidde een doop buiten de Katholieke Kerk niet tot zondevergeving (blz. 209, 211). Augustinus maakte in zijn theologie – in zijn strijd tegen de donatisten – dus onderscheid tussen de objectieve, geldige doophandeling en wat deze oplevert (de mate van doeltreffendheid) voor de dopeling binnen en buiten de Kerk (blz. 211, 227).

Pelagianen

De Pelagianen, waar Augustinus ook tegen streed, ontkenden de erfzonde: kinderen werden geboren in dezelfde staat als Adam voor de zondeval (blz. 213). Augustinus stelde echter dat er sprake was van erfzonde en dat de doop de erfzonde afwaste. Daarom moesten volgens hem de zuigelingen gedoopt worden (blz. 217-218). De doop is een tegengif tegen de erfzonde. De doop is het sacrament van het geloof, niet van de zuigeling zelf, maar van de kerk. De doopsbediening maakt het gedoopte kind tot een gelovige (blz. 218-219). In de doop gaat het om water en geloof, al zijn daar uitzonderingen op, zoals bij de moordenaar aan het kruis (Lucas 23:39-43): wel geloof, maar geen doopsbediening voordat hij stierf. En bij Cornelius zien we dat hij de Heilige Geest ontving, voordat hij gedoopt werd. Bij baby’s ontbreekt het geloof, maar het geloof van de ouders, de kerk, representeert dat. Baby’s ontvangen in hun doop het uiterlijke teken van het begin van een nieuw leven (water), dat later verinnerlijkt wordt (geloof) (blz. 221-223, 227). Omdat de doop noodzakelijk is voor de afwassing van de erfzonde, zullen jonggestorven ongedoopte kinderen in de hel terechtkomen, maar wel met de lichtste vorm van straf (blz. 224). Het feit dat erfzonde bestaat, rechtvaardigt het dopen van baby’s. Aldus Augustinus (blz. 227).

Verschillen

Van Ittersum concludeert aan het eind van zijn proefschrift dat Ratzinger de doop vooral ziet als het ontvangen van de gave van kerkelijk en sacramenteel geloof. Hij benadrukt in zijn dooptheologie het deel worden van de kerk en ziet die als de “ware humaniteit”. Augustinus’ dooptheologie benadrukt de zondevergeving voor de dopeling en ziet het geloof meer persoonlijk. Bij de doop ligt bij hem de focus op het deel hebben aan Christus’ dood en opstanding en opgenomen worden in de gemeenschap van katholieke gelovigen: de kerk. Beide theologen stellen, dat het plaatsvervangend geloof van de kerk belangrijk is bij de doop, maar hun kerkbegrip verschilt dus (blz. 229-232, 235).  Augustinus’ theologie van de erfzonde is voor hem de reden om zuigelingen te dopen. Ratzinger legt minder het accent op persoonlijke zonde (blz. 233).

Commentaar

Van Ittersums boek maakt duidelijk, hoe verschillend er naar de doop kan worden gekeken. Accenten worden anders gelegd. De dooptheologie van Augustinus en Ratzinger zijn gekleurd door de Rooms-Katholieke traditie, waarin het geloof van de kerk(gemeenschap) veel meer benadrukt wordt dan in de gereformeerde of evangelische theologie, waar het individu een grote rol speelt. Ook Augustinus en Ratzinger belijden dat geloof en doop bij elkaar horen. Hoe is dat dan te rijmen met de babydoop? De Roomsen zoeken de oplossing in hun gedachte, dat de ouders  of de kerk (plaatsvervangend) geloven en de baby die gedoopt wordt, daarin deelt. Deze gedachte doet menig protestant de wenkbrauwen fronsen. Want niemand kan zaligmakend geloven voor een ander. Of toch wel? Als je daarvan uitgaat, wordt de zuigelingendoop aannemelijker. Maar sta je op het standpunt, dat ieder individu zelf zijn zonde tegenover God moet belijden en Hem moet aannemen, dan is Augustinus’ dooppraktijk van zuigelingendoop, die in de Reformatie is overgenomen door de gereformeerden, af te wijzen.

Matthijs van Ittersum, Baptism in the tradition of Augustine? The Theology of Joseph Ratzinger with Respect to Baptism, ISBN 978-94-028-1228-2, 2018, Ipskamp Printing, z.p.