J. Traichel

print

Johannes Traichel, Die Christliche Taufe. Eine freikirchliche Perspektive zur Bedeutung, Voraussetzung und Durchführung der Taufe

De auteur van dit Duitstalige boek, Johannes Traichel, studeerde Theologie. Hij is voorganger van een Vrije Evangelische Gemeente in Duitsland.  In 213 bladzijden behandelt hij eerst verschillende visies op de doop. Daarna gaat hij een groot aantal Schriftplaatsen over de doop langs en vermeldt daarbij wat theologen daarover zeiden. Vervolgens beschrijft hij de dogmatische discussie over de doop en de doopleer. Uiteindelijk komt hij, alles overziende, zelf uit bij de geloofsdoop.

Rooms-katholieke doopvisie
De rooms-katholieken zien de doop als een sacrament, een genademiddel: De doophandeling heeft werking in zichzelf (‘ex opere operato’). Die werking hangt niet af van de doopbedienaar of de doopontvanger. De rooms-katholieke leer stelt, dat de mens door de doop wordt wedergeboren. De doop bewerkt de vergeving van de erfzonde en alle persoonlijke zonden en lijft de dopeling in Christus en de kerk in. De doop is noodzakelijk om het heil te ontvangen (blz. 19). Vanwege deze visie doopt men in de rooms-katholieke kerk ook kinderen, waarbij geloof van de ouders wordt verlangd (blz. 20).

Protestantse kerken
Volgens de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD), die ook de kinderdoop aanhangt, betekent de doop, dat de gedoopte deelheeft aan het sterven en opstaan van Christus en God hem opneemt in Zijn levensgemeenschap (blz. 21). Volgens de Lutherse dogmaticus Edmund Schlink helpt de kinderdoop om te gaan geloven en wordt de kinderdoop door het geloof voltooid (blz. 24).
De dogmaticus Karl Barth stelt, dat de geestesdoop (het handelen van God) de basis is voor de waterdoop (het geloofsgetuigenis dat men de geestesdoop ontvangen heeft). De waterdoop staat aan het begin van het christen-zijn (blz. 28-29). De baptist George Beasley-Murray stelt dat bekering en doop niet te (onder)scheiden zijn. De doop is de vraag van de gelovige aan God en tegelijk het antwoord van God. De doop sluit in zekere zin de bekering af (blz. 31).

(Geestelijke) besnijdenis en verbond
De theologische bril die men opheeft, bepaalt de exegese van de relevante teksten (blz. 36), waar Traichel veel vragen bij stelt. Was de besnijdenis de toegang tot het verbond, of werd de opname in het verbond bezegelt door de besnijdenis? Abraham werd gerechtvaardigd door het geloof en daarna volgde de besnijdenis. De besnijdenis is dus het bewijs van het zijn in het verbond (blz. 39). Maar de besnijdenis bewerkte niet automatisch de besnijdenis van het hart (vergelijk Deuteronomium 10:12-22; Deuteronomium 30:1-10). Een christen hoefde sowieso niet besneden te worden (Handelingen 15:1vv). De gelovige is “besneden” op grond van wat Christus voor hem heeft gedaan. Een besneden Jood is een lid van het verbondsvolk, ook als hij niet gelooft (blz. 40-41). Schirrmacher onderscheidt daarom drie categorieën mensen: 1) gelovigen; 2) ongelovigen; 3) mensen die wel tot het verbond behoren, maar zelf niet geloven. In het Oude Testament zijn dat de besneden, maar niet-gelovige Joden. In het Nieuwe Testament vallen, volgens Schirrmacher, kinderen van gelovigen onder deze derde categorie (vergelijk 1 Korinthe 7:14 v; Hebreeën 6:4-8) (blz. 41).

Proselietendoop
De vraag is, of de proselietendoop er eerder was dan de christelijke doop. Volgens de theoloog Oepke wel, want het is onvoorstelbaar dat het Jodendom rond het jaar 70 een christelijk gebruik zou hebben geadopteerd (door het dopen af te kijken van de christenen), omdat de verhoudingen tussen Joden en christenen toen al op scherp stonden. De proselietendoop moet er dus eerder zijn geweest dan de christelijke doop. Er zijn evenwel geen Joodse bronnen van voor 70 na Christus die spreken over een proselietendoop (blz. 42).  Maar heeft de proselietendoop de christelijke doop beïnvloed? Waarschijnlijk niet, want theologisch verschillen ze teveel van elkaar (blz. 43).

Doop, bekering, Geest, vuur
De doop is bij Johannes een doop van bekering tot vergeving van zonden (Markus 1:4), een teken van bekering. De vraag daarbij is, of de doop een uitdrukking van de bekering is (die tot zondevergeving leidt), of dat de doop de vergeving van zonden is of dat de doop een belofte van vergeving inhoudt (blz. 49). Volgens Beasley-Murray is de doop een uitdrukking of gelofte van bekering (blz. 50).
Johannes zegt dat Christus doopt in de Heilige Geest en in vuur (Mattheüs 3:11v; Markus 1:8; Lukas 3:16, Johannes 1:33). Kan de waterdoop van de geestesdoop/vuurdoop gescheiden worden? Er is een relatie tussen de waterdoop en de geestesdoop (Handelingen 1:5; Handelingen 11:16). Jesaja 4:4 verbindt de Geest met vuur. De doop in vuur kan een reiniging betekenen. Vuur wordt verbonden met het recht spreken (Maleachi 4:1) of met reiniging (Maleachi 3:1, Jesaja 42:2-5). Geest en vuur kunnen twee aspecten zijn van dezelfde doop, maar dat hoeft niet (blz. 50-52).

Jezus’ doop
De Johannesdoop van Jezus moeten we niet zien als een doop van bekering tot vergeving van zonden, want Jezus was zondeloos (blz. 52). Jezus is het type van Israël. Jezus vluchtte, net als Israël, ook uit Egypte, werd 40 dagen (Israël: 40 jaar) verzocht in de woestijn en riep de twaalf apostelen (Israël: twaalf stammen). Jezus’ doop kan gezien worden als een identificatie met Israël. Zijn doop representeert de vernieuwing van het zoonschap van Israël, de exodus van de bekeerden. Jezus is de personificatie van de ware Israëliet, het ware Israël. In Zijn doop neemt hij de plaats in van de zondaar, om Zich voor hem over te geven in de dood, zodat hij tot het vernieuwde volk van God gaat behoren (blz. 53-54).
Jezus’ ontvangen van de Geest bij Zijn doop moet gezien worden als een bijzondere zalving voor Zijn dienst, niet als een geestesdoop (blz. 54-55).

Doopbevel
Hoe moet Mattheüs 28:19-20 gelezen worden? Worden discipelen gemaakt door het dopen en moet hen daarna geleerd worden wat Christus heeft geboden? Of is het dopen met het gelijktijdig onderwijzen het zichtbare van het discipelen maken, zoals Ferguson stelt? (blz. 57-58). Beasley-Murray zegt: het gaat om de verkondiging van het Evangelie. Die moet geaccepteerd worden, dan volgt de doop en is men een discipel (blz. 58). De doop laat de start van een levenslang leerproces zien (blz. 59).

Is de doop heilsnoodzakelijk?
Marcus 16:16 lijkt te suggereren, dat de doop nodig is voor je zaligheid. Dat is niet zo. Allen het geloof is nodig, om zalig te kunnen worden. De doop wordt hier apart genoemd, juist ter onderscheiding van het heilsnoodzakelijke geloof. Ongelovigen worden verdoemd, niet ongedoopte gelovigen (blz. 62-63).

Geboren uit water en Geest
Johannes 3:3-8 spreekt over ‘geboren worden uit water en Geest’. Het ‘water’ kan hier betekenen: 1) baarmoeder vruchtwater (verwijzend naar de natuurlijke geboorte); 2) christelijke doop; 3) reiniging (vergelijk Ezechiël 36:25-27) (blz. 63-65, 69). Traichel komt na bespreking van alle mogelijkheden tot de conclusie, dat optie 3 het meest voor de hand ligt: ‘water en Geest’ duidt op de reiniging en de  ‘geboorte van boven’ (blz. 71).

Aanroepen en gebed
In Handelingen 2:38 staat het ‘bekeer u’ in de tweede persoon meervoud, terwijl ‘laat ieder van u gedoopt worden’ in de derde persoon enkelvoud staat (blz. 72).
Worden de zonden afgewassen door het aanroepen van Jezus’ naam of door de doop (in Handelingen 22:16)? Beasley-Murray leest de tekst zo: Het aanroepen van Jezus’ naam is een gebed. Paulus’ zonden worden afgewassen in zijn doop die met een gebed wordt begeleid (blz. 77).

Huisdoopteksten
Traichel noemt ook de huisdoopteksten (Handelingen 16:15, 33; Handelingen 18:8; 1 Korinthe 1:16). Ferguson merkt op, dat het huis van Cornelius God vreesde, de rede van Petrus hoorde, geloofde en zich bekeerde, de Heilige Geest ontving, in tongen sprak en God verheerlijkte (Handelingen 10:2; Handelingen 10:33,44; Handelingen 11:14; Handelingen 10:43; Handelingen 11:17; Handelingen 11:18; Handelingen 10:44; Handelingen 10:46). Deze beschrijvingen gelden moeilijk voor zuigelingen. Dat huisgenoten zonder geloof gedoopt werden, valt te betwijfelen. Filemon bekeerde zich, maar dat betekende niet, dat de slaaf Onesimus automatisch werd meegedoopt, als onderdeel van Filemons huis (blz. 79).  
Handelingen 8:37 komt niet voor in de oudste manuscripten van de Bijbel en is waarschijnlijk later toegevoegd. Daarom kan deze tekst niet als argument in de discussie worden gebruikt (blz. 81).

Doop met de Heilige Geest
De doop van Johannes en de christelijke waterdoop onderscheiden zich van de doop met de Geest (Mattheüs 3:11; Handelingen 1:5), die op het Pinksterfeest plaatsvond, evenals bij Cornelius en zijn huis (Handelingen 10; Handelingen 11:15v) (blz. 81-82).

Aantrekken van Christus
Galaten 3:27 laat zien, dat de dopeling in de doop ‘Christus aantrekt’. Daarmee is de doop een bekeringsdoop, maar deze moet niet ‘ex opere operato‘ worden opgevat. De Galaten werden door het geloof (en niet door de doop) kinderen van God (Galaten 3:26). De doop zou als een verzegeling van ‘het tot geloof komen’, van het aantrekken van Christus, gezien kunnen worden (blz. 84-85).

Sterven en opstaan met Christus
Christenen zijn aan de zonden gestorven (Romeinen 6:2). Het bewijs daarvan is de doop (Romeinen 6:3v). Het primaire doel van Romeinen 6 is niet een definitie van de doop te geven, maar de doop te gebruiken als argument om de zonde niet te tolereren (blz. 88-89). De vraag is of het hier om de waterdoop gaat. Daar kunnen we wel vanuit gaan, aldus Traichel (blz. 89-90). Het begraven worden met Christus in de doop leidt ertoe dat de gelovige, gedoopte christen in een nieuw leven leeft (blz. 94).

Kolossenzen 2:11-12
Wat wordt bedoeld met de besnijdenis van Christus in Kolossenzen 2:11-12? Er zijn twee mogelijkheden: de ‘besnijdenis van Christus’ ziet op de doop of op de kruisdood van Christus (blz. 96-97). Traichel kiest voor het laatste en stelt: Christus gaf Zichzelf helemaal. Hij trok als het ware Zijn lichaam uit in Zijn “besnijdenis”. In Christus hebben de gelovigen van Kolosse ook hun vleselijk lichaam uitgetrokken. Wie sterft met Christus in Zijn kruisdood, Zijn besnijdenis, wordt bevrijdt van de zonde. De doop wordt beschreven als het meebegraven zijn met Christus (blz. 97-98).  Is het ‘opstaan met Christus’ onderdeel van de doop? De vraag is dan of het ‘in hem’ op de doop of op Christus wijst. In het laatste geval moet dit gedeelte gelezen worden als: ‘In Christus werd de gelovige besneden en opgewekt.’ De opwekking gebeurt door het geloof (blz. 99). Het tekstgedeelte valt in twee gedeelten te lezen: a) In Hem (Christus) bent u (de Kolossers) besneden met een besnijdenis, die niet met handen is gedaan, in het uittrekken van het vleselijk lichaam, d.w.z. in de besnijdenis van Christus. U (Kolossers) bent met Christus meebegraven, in de doop; b) in Hem (Christus) bent u opgewekt, door het geloof in de werkzame kracht van God, Die Christus uit de dood heeft opgewekt’ (blz.101). Er wordt in dit tekstgedeelte geen verbinding tussen de fysieke besnijdenis en de doop gelegd, maar enkel tussen de geestelijke besnijdenis en de doop. Als de doop in de plaats van de besnijdenis zou zijn gekomen, waarom zouden de Joodse gelovigen er dan op hebben gestaan, dat gelovigen uit de heidenen besneden zouden moeten worden? Zij hadden dan toch al de doop als vervanging van de besnijdenis? Daarnaast: Jodenchristenen hebben tot in de vierde eeuw hun kinderen besneden (en volgens Lehre ook gedoopt). Met andere woorden: doop heeft de besnijdenis niet vervangen (blz. 101-102).

Bad der wedergeboorte
Het woord ‘(water)bad’ in Titus 3:5 en Efeze 5:26 wijst waarschijnlijk niet op de doop, maar op een (ceremoniële) reiniging, de reinigende macht in de bekering, de reiniging van de zonde, de geestesdoop, de reiniging van de gemeente/gelovigen door Christus (blz. 105-109). 1 Korinthe 6:11 wijst waarschijnlijk ook niet op de doophandeling (blz. 110-111).

In Mozes gedoopt
Paulus waarschuwt de Korinthiërs, met Israël als voorbeeld, in 1 Korinthe 10: Leef naar je doop! (blz. 112). 1 Korinthe 10:2 heeft een parallel in Romeinen 6:3 en Galaten 3:27 (blz. 113). Israël werd bevrijd uit Egypte. De doortocht door de Rode Zee en het ‘onder de wolk zijn’ staan symbool voor die bevrijding (blz. 114).

Door wedergeboorte lid van het Lichaam
Gaat het in 1 Korinthe 12:13 om de water- of geestesdoop, als instrument voor de opname in het Lichaam van Christus? 1 Korinthe 12:13 heeft een eenzelfde constructie als Mattheüs 3:11 (vergelijk Handelingen 11:16) (blz. 115-117). Het gaat in 1 Korinthe 12:13 om de Geestesdoop, niet als tweede ervaring, maar om het ontvangen van de Geest in de wedergeboorte/bekering, waardoor men deel van het Lichaam van Christus wordt. Overigens sluit deze uitleg niet uit, dat dit heilswerk van God in de waterdoop zichtbaar wordt (blz. 119, 145).

Wassingen
In Hebreeën 6:12, Hebreeën 9:10 en Hebreeën 10:22 wordt niet het gebruikelijke woord voor dopen gebruikt, maar het woord voor Joodse wassingen. Desondanks laat men Hebreeën 6:12 wel in de regel op de doop slaan. De ‘dopen’ zouden dan ook verwijzen naar de Johannes- of proselietendoop. Hebreeën 10:22 gaat over de inwendige reiniging, de vergeving van de zonden door het bloed van Christus (Efeze 1:7) en verwijst niet naar de christelijke doop.  Het ‘rein water’ verwijst naar het Woord van Christus (Johannes 15:3; Efeze 5:26) (blz.120-122).

1 Petrus 3:21
‘De doop redt, maar dat doet niet de doophandeling zelf, maar wat de doop representeert: de innerlijke spirituele realiteit.’ Zo moet dit vers gelezen worden (blz. 123-124). Dit vers kan zowel het handelen van de mens betekenen (de ‘vraag van een goed geweten’ moet dan vertaald worden als ‘een gelofte’ die de mens aan God doet om het geweten rein te bewaren (blz. 126-127)) als wat God doet (de ‘certificering’ van een goed geweten). Zo kan de doop gezien worden als een verdragszegel tussen God en de mensen (blz. 128). De doop bewerkt zelf niet de zondevergeving of rechtvaardiging, maar in de doop wordt een verbond gesloten. Doop en verbondssluiting kunnen niet gescheiden worden van de bekering (blz. 130).

De betekenis van de doop
Hoe moet de doop gezien worden? Zorgt de doop voor de vergeving van zonden (zoals de rooms-katholieke doopleer stelt) of bevestigt de doop de vergeving van zonden? Exegetisch zijn beide verklaringen (finaal of causaal verband tussen doop en zondevergeving) mogelijk (blz. 132-133). De werking van de doop ‘ex opere operato’ is echter onwaarschijnlijk (blz. 133-134). De doop is geen middel tot vergeving, maar maakt de zondevergeving duidelijk aan de verzamelde gemeente en de dopeling. De doop verzegelt de zondevergeving praktisch aan de dopeling (1 Petrus 3:21) (blz. 136). Doop en zondevergeving zijn niet van elkaar te scheiden. De doop geschiedt op grond van de zondevergeving (blz. 137).

Doop instrument voor wedergeboorte of graflegging
In de rooms-katholieke en lutherse traditie is de doop het instrument van de wedergeboorte, op basis van onder meer Johannes 3:5 en Titus 3:5. Deze teksten gaan echter niet over de doop. Dat de doop noodzakelijk voor het heil zou zijn, staat op gespannen voet met Romeinen 3:2v (blz. 138, 149).
De doop is het instrument van de graflegging van de gelovige die met Christus is gestorven (Romeinen 6:3-4; Kolossenzen 2:11-12) (blz. 139). De gelovige moet heilig leven vanwege zijn doop (blz. 140).

Doop en gemeente
Het Nieuwe Testament kent geen ongedoopte gemeenteleden, al is de nog ongedoopte gelovige zeker lid van het universele Lichaam van Christus (blz. 145, 148). Als het om de doop gaat, wordt vaak verwezen naar de ongedoopte moordenaar aan het kruis (Lukas 23:43): wel gered, maar niet gedoopt.
Echter, deze situatie speelde nog vóór Pasen. Christus was nog niet gestorven en opgestaan. Ook was er nog geen gemeente ontstaan (blz. 149). 

Zuigelingendoop
Traichel inventariseert wat ingebracht wordt pro zuigelingendoop:
– God handelt eenzijdig in de doop. De dopeling is passief. (blz. 158).
– Kijk naar het verbondsvolk in het Oude Testament. Zo is het ook met de christenen. Het hele volk ging door de Schelfzee als een doop, inclusief de kinderen (1 Korinthe 10) (blz. 158-159).
– Kijk naar de proselietendoop (die de christelijke doop zou hebben beïnvloed, al is deze samenhang niet bewezen): heidenen die overgingen naar het Jodendom, werden met hun kinderen besneden en gedoopt. De zuigelingen horen erbij, ook bij de doop van huisgezinnen. De doop is in de plaats van de besnijdenis gekomen. De praktijk van het Oude Testament kent een doorgaande lijn (blz. 159, 160, 161).
– De zuigelingendoop zou teruggaan op de apostolische traditie (215 na Christus) en heeft oude papieren (Polycarpus (69-155 na Christus), Origenes) (blz. 160).
– Het Nieuwe Verbond is een verbreding van het verbond, waardoor dit niet beperkt moet worden tot (volwassen) gelovigen (blz. 161).
– 1 Korinthe 7:14 stelt dat de kinderen  van christelijke ouders geheiligd zijn, behoren tot de gemeente en daarom gedoopt moeten worden (blz. 161, 162).
– Volgens Schleiermacher dient de kinderdoop voltooid te worden in de belijdenis van het geloof door de gedoopte. De doop blijft tot die tijd ‘unwirksam’ (blz. 163).

Argumenten tegen de zuigelingendoop
– Karl Barth zei, dat de zuigelingendoop is gebaseerd op een ‘theologica ex eventu’: uitgaande van de kinderdoop, is een bijpassende theologie ontwikkeld (blz. 164).
– Lid van het OT-verbond wordt men door geboorte, lid van het NT-verbond door wedergeboorte. Doop is niet in plaats van besnijdenis gekomen (blz. 164-165).
– Het Nieuwe Testament kent geen zuigelingendoop. Veronderstel niet dat er baby’s bij waren en zijn gedoopt bij de huisdopen (blz. 165, 166).
– De dooppraktijk in het Nieuwe Testament laat zien, dat enkel mensen die het Evangelie hoorden en  aannamen, werden gedoopt (blz. 166).
– De kerkgeschiedenis laat zien (en daar is consensus over), dat er geen zuigelingen werden gedoopt voor het einde van de tweede eeuw na Christus. De zuigelingendoop kwam op, toen men ging denken dat de doop heilsnoodzakelijk was. De nooddoop ontstond in de vierde eeuw, om te voorkomen dat baby’s ongedoopt zouden sterven en verloren zouden gaan (blz. 167). Traichel stelt met Kettling, ‘dass die historische Frage die Debatte um die Säuglingstaufe nicht entscheiden kann, sondern sie muss theologisch beantwortet werden’ (blz. 80).
– De zuigelingendoop is niet in overeenstemming met de doopleer van het Nieuwe Testament, die stelt dat de dopeling door het geloof met Christus begraven is. De doop is vrijwillig (blz. 168-169).
– Geloof is een vereiste voor de doop. Als geloof ontbreekt, wat is dan de geldigheid van de doop? (blz. 169-170). Hoe deze vraag beantwoord wordt, bepaalt of er sprake is van doop of overdoop bij iemand die de zuigelingendoop ontving en zich later op geloof laat dopen (blz. 170-171).

Doopuitstel, doopvorm en -formule
Doopuitstel kent het Nieuwe Testament niet (zie bijvoorbeeld Mattheüs 28:19-20; Handelingen 2:38) (blz. 173). Als een kind kan getuigen van het ontvangen geloof, kan het gedoopt worden, hoewel sommige theologen pleiten voor een minimum leeftijd van 12-14 jaar (blz. 174). Traichel pleit voor onderdompeling in plaats van besprenging, al erkent hij deze wel (blz. 175-176). Dopen in de Naam van Jezus is waarschijnlijk geen doopformule geweest, maar een beschrijving van de doop. Traichel pleit voor de trinitarische doopformule, al laat hij ruimte voor de verkorte vorm, enkel dopen ‘in de Naam van Jezus’ (blz. 178-179).
Doop is, volgens Traichel, meer dan een symbool: de doop is een verbondssluiting en heeft een begrafeniskarakter. Het is geen sacrament, maar een ‘wirksame Verkündigungshandlung’ (blz. 182, 184).

Commentaar
Traichels boek laat zien welke (theologische) vragen te stellen zijn bij doopvisies en Bijbelteksten. Om maar wat vragen te noemen: Is de doop te scheiden van (persoonlijk) geloof? Hoe kom je tot geloof? Welke rol speelt de doop in de soteriologie (de leer hoe mensen gered worden)? Hoe verhoudt de doop zich tot het ontvangen van de Heilige Geest? Is er een onderscheid tussen waterdoop en geestesdoop? Markeert de doop de overgang naar zichtbaar christendom door geloof of word je door de doop toegevoegd aan het Lichaam van Christus? Kent het Nieuwe Testament slechts één doopleer of meerdere? Wat zijn de voorwaarden om gedoopt te mogen worden? Hoe moet de doop bediend worden: door besprengen of onderdompelen? (blz. 12-13).

Waarde
Traichel stelt dat het einde van de doopdiscussie een ‘vrome wens’ is (blz. 16) en voegt daaraan het gebed toe ‘Herr, lehre mich bedenken, dass ich mich irren könnte’ (blz. 17). Hij is dus bescheiden in zijn stellingname, want een ieder kan zich vergissen. Dat is een mooi uitgangspunt in de doopdiscussie. Tekst voor tekst beschrijft Traichel de inzichten en perspectieven, weegt deze en komt dan tot een eigen keuze. Dat is theologie bedrijven. De keuzes die hij maakt, zijn overigens niet altijd geheel overtuigend. Immers, het is zijn keuze tegenover andere. De discussie zal daarom blijven.
Traichel laat de lezer zien, hoe verschillend de Bijbel gelezen kan worden. Zijn boek geeft in redelijk kort bestek een overzicht van vele vragen rond de doop en mogelijke antwoorden, op een nuchtere wijze. Dat vooral is de waarde van dit boek. Daarom zou het mooi zijn als dit boek in het Nederlands wordt vertaald.
Het is aan de lezer om in die wirwar van meningen en inzichten zelf tot een juiste keuze te komen, voor Gods aangezicht. Opdat hij de doop op waarde weet te schatten.

Johannes Traichel, Die Christliche Taufe. Eine freikirchliche Perspektive zur Bedeutung, Voraussetzung und Durchführung der Taufe, jOTA Publikationen GmbH, Hammerbrücke 2020, ISBN 978-3-935707-98-5