G. de Brès

print

Guido de Brès, Oorsprong en weerlegging van de wederdopers

In 1565 verscheen dit boek voor het eerst in het Frans. Dankzij de noeste arbeid van Stichting Heruitgave Werken Guido de Brès kunnen we dit boekwerk van 726 bladzijden tot ons nemen in hedendaags Nederlands.
Guido de Brès (1522-1567) is de opsteller van De Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zijn inzet voor de Reformatie kostte hem het leven: op 31 mei  1567 werd hij, als slachtoffer van de Inquisitie, opgehangen. Guido de Brès streed zijn strijd op twee fronten: tegen de rooms-katholieke leer en tegen de leer van de wederdopers. Dit boek getuigt ervan.

Vergelijking toen en nu

Zo’n boek van vijf eeuwen terug zorgt automatisch voor een vergelijking met de huidige situatie. Dan vallen mij drie zaken op.

  1. Voor hedendaagse christenen is het onbegrijpelijk, dat – terwijl de rooms-katholieken en protestanten elkaar op leven en dood bevochten – men zich ook nog de luxe kon veroorloven om als protestanten elkaar te bestrijden. Vandaag zoeken protestanten en rooms-katholieken elkaar juist vaak op om een dam op te werpen tegen de voortschrijdende secularisatie. Rond 1560 ging het duidelijk anders.
  2. Zo polemisch als Guido schrijft, zal men heden ten dage niet zo gauw tegenkomen. Wij vertellen in onze boeken en artikelen hoe we er over denken, maar betichten de ander niet gauw dat hij satanisch bezig is. Guido wel. Door het hele boek heen lees je beschuldigingen aan het adres van de wederdopers, die niet mals zijn: ‘Omdat zij harten vol van gif hebben, kan er ook niet iets anders uit voortkomen […] Daarom, erkent hierin uw stinkende godslasteringen, die u hoogmoedig tegen de Heilige Doop hebt uitgesproken tot uw oordeel en veroordeling’ (blz. 578). De scheldkanonnades doen soms pijn, maar zeggen wel iets over hoe toegewijd Guido was aan de calvinistische leer. Bovendien slaat Guido regelmatig een andere toon aan. Hij is oprecht bezorgd over wat aan de gelovigen geleerd wordt. En daar kunnen we als postmodernistische christenen nog van leren! Want wie ligt er nu nog  wakker van dwaalleringen in andere gemeenten of kerken? ‘Als we het zelf maar goed hebben’, is toch vaak de enige gedachte. Bij Guido niet. Hij wil voorkomen dat de ‘eenvoudige gelovigen’  verleid worden en roept de wederdopers op zich te bekeren van hun leer.
  3. Guido’s boek is verdeeld in drie boeken. Het eerste boek gaat over het ontstaan van de beweging van de wederdopers. Het tweede boek gaat onder meer in op de ontkenning van de twee naturenleer door de wederdopers. Na hoofdstuk 29 in het derde boek wordt de visie van de wederdopers op de overheid, de eed en de onsterfelijke ziel besproken. Hoofdstuk 1 t/m 29 van dit derde boek is interessant voor de doopdiscussie. Daar zullen we ons nu op concentreren. Wie deze hoofdstukken leest, valt op dat men in 5 eeuwen geen stap verder is gekomen in de discussie over zuigelingendoop, gelovigendoop en herdoop. Eigenlijk is dat schokkend: lees het boek van Guido de Brès uit 1565 en je weet welke argumenten tegenwoordig nog steeds worden gebruikt om de zuigelingendoop dan wel de gelovigendoop te verdedigen, zonder nader tot elkaar te komen.  Dit boek bewijst dat we terecht zijn gekomen in een loopgraven’oorlog’. Er zit geen beweging in. Men bestookt elkaar met argumenten, zonder echt naar elkaar te luisteren. Van ontmoeting, discussie en dialoog is geen  sprake.

Natuurlijk, je kunt tegenwoordig ook nog wel een ander geluid horen:  ‘Wat maakt het allemaal uit welke doop je aanhangt, als het maar goed voelt’ of ‘kinderdoop en gelovigendoop kunnen rustig naast elkaar bestaan’, maar dan ga je uit van een hedendaagse (gevoels)praktijk in plaats van wat de Bijbel over de doop zegt. En dat is – lijkt me – niet de bedoeling. Het Woord moet spreken en heeft het laatste woord.

Inhoud

Hoewel De Brès verschillende keren aantoont, dat de wederdopers niet altijd consequent waren in hun theologie om de gelovigendoop te verdedigen en er soms vreemde opvattingen op na hielden (zie bijvoorbeeld blz. 437, 502-503), valt hij zelf regelmatig in de valkuil van een vooronderstelling, een foutief syllogisme of een drogredenering. De conclusies die hij trekt, zijn niet altijd zo logisch als hij doet voorkomen.

Enkele voorbeelden:

  • Blz. 540-541:
    1. De wederdopers zeggen dat kleine kinderen de Geest van de Heere niet hebben en daarom niet gedoopt mogen worden.
    2. Dus – zo concludeert De Brès – zeggen de wederdopers dat kleine kinderen niet aan Christus toebehoren. Immers, in Romeinen 8:9 staat: ‘Zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.’
    3. Maar natuurlijk horen de kinderen aan Christus toe, op grond van Mattheüs 19:14, zegt De Brès.
    4. Dus de kinderen hebben de Geest van Christus ontvangen.
    5. En moeten dus gedoopt worden: ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke de Heilige Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?’ (Handelingen 10:47).

Waar de wederdopers redeneren: ‘Geest ontvangen? Dan behoor je Christus toe, dus dopen’, draait Guido het om: ‘Kinderen horen Christus toe, dus hebben de Geest ontvangen, dus kunnen gedoopt worden.’  De vraag is dan: als A=B, is B dan ook A? Volgens Guido wel, maar dat klopt niet altijd.

  • Blz. 561: Guido stelt vast dat God nergens de doop van kinderen heeft verboden. Dus je mag hen dopen, concludeert hij. Hij roept de wederdopers op om aan te tonen, waar een verbod van kinderdoop staat. Met evenveel recht kan natuurlijk het tegenovergestelde worden gezegd: toon aan waar staat, dat zuigelingen ook mogen worden gedoopt. Guido komt zelf niet verder dan te verwijzen naar de zuigelingenbesnijdenis in Genesis 17.

Doop in plaats van besnijdenis

Keer op keer blijkt Genesis 17:7 een kerntekst te zijn voor Guido’s theologie. Bij De Brès speelt het verbond geen rol (de verbondstheologie was toen nog niet zo ontwikkeld), maar wel de analogie die hij trekt tussen besnijdenis en doop. Op grond van de besnijdenispraktijk in het Oude Testament bepaalt hij de dooppraktijk: doop in plaats van besnijdenis.
Hij laat daarbij de betekenis van de christelijke doop, zoals beschreven in Romeinen 6, niet meewegen, waardoor zijn doopvisie alleen maar vragen oproept.

Conclusie

Terecht legt Guido de Brès de kritische vinger bij de gedachte, dat ‘alles wat niet letterlijk in de Bijbel staat, verboden moet zijn’ (blz. 564 e.v.). Daar is hij het niet mee eens. Als christenen – uit welke traditie dan ook – zullen we altijd bepaalde zaken doen of nalaten, die niet rechtstreeks terug te voeren zijn op Bijbelteksten. Neem het bekende voorbeeld van vrouwen aan het Heilig Avondmaal. Er staat nergens letterlijk dat vrouwen deel mogen nemen aan het Heilig Avondmaal. Maar op grond van bijvoorbeeld Galaten 3:27-28 mag men dat wel concluderen. Het is echter niet meer dan een conclusie.

Ook bij de doopdiscussie hebben we te maken met teksten en conclusies, die al dan niet op die teksten zijn gebaseerd. De vraag is dan altijd of het om logische conclusies gaat. En of men altijd van de logica moet uitgaan, of juist niet. Immers, wie het Woord van God bestudeert, ontdekt dat al onze (dogmatische) schema’s, onze logica, onze theologieën en systemen tekortschieten om het Woord te verklaren. We blijven de Geest nodig hebben om Gods Woord te verstaan. Belangrijk is dan om bereid te zijn om ‘out of the box’ te denken. Wie weet, komt dan, onder ’s Heeren zegen, de doopdiscussie werkelijk verder dan de afgelopen vijf eeuwen.

Guido de Brès, Oorsprong en weerlegging van de wederdopers. De wortel, de oorsprong en het fundament van de wederdopers of herdoopten in onze tijd met een zeer uitvoerige weerlegging van de voornaamste argumenten waarmee ze gewoon zijn de kerk van onze Heere Jezus Christus te verontrusten en de eenvoudigen te verleiden. Vertaald uit het Frans naar de uitgave van Pierre de S. André 1595, Gebr. Koster Barneveld, Stichting Heruitgave Werken Guido de Brès 2011, ISBN 978 90 5551 614 8