Romeinen 6:3-4

print

Romeinen 6:3-4

Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.

De doop maakt voor de gedoopte duidelijk, dat hij met Christus gekruisigd is, vrijgemaakt is van de zonde en – net als Christus – is opgestaan. Het lichaam van de zonde is tenietgedaan. De doop maakt duidelijk dat de gedoopte nu een geheel nieuw (eeuwig) leven heeft om te leven voor God. Dit betekent niet, dat de gedoopte geen zonde meer kan doen, maar hij is er vrij van. De zondemacht is gebroken. De genade is geen vrijbrief om te blijven zondigen. Integendeel. Paulus roept de gedoopte op om te leven overeenkomstig zijn nieuwe staat: als een mens die uit de dood levend is geworden.

Context

Deze verzen plaatsen we in de context van het Bijbelgedeelte (Romeinen 6: 2b t/m 14):

2. Hoe zullen wij, die aan de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?
3. Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
4. Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
5. Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.
6. Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.
7. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
8. Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.
9. Wij weten toch dat Christus, nu Hij is opgewekt uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem.
10. Want wat Zijn sterven betreft, is Hij voor eens en altijd voor de zonde gestorven, en wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
11. Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.
12. Laat de zonde dan niet in uw sterfelijk lichaam regeren om aan de begeerten daarvan te gehoorzamen.
13. En stel uw leden niet ter beschikking aan de zonde als wapens van ongerechtigheid, maar stel uzelf ter beschikking aan God, als mensen die uit de doden levend geworden zijn. En laat uw leden wapens van gerechtigheid zijn voor God.
14. Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade.

Gedoopten

Paulus schrijft hier aan de gemeente in Rome, ‘geroepenen van Jezus Christus’, ‘geliefden van God en geroepen heiligen’ (Rom. 1:6,7). Hij dankt God dat het geloof van de Romeinse christenen ‘in de hele wereld wordt verkondigd’ (Rom.1:8). In Romeinen 6 refereert Paulus aan het geloof van deze mensen. Wij zijn ‘aan de zonde gestorven’ (vers 2), zegt hij. Dit betekent dat we niet meer leven onder de macht en de heerschappij van de zonde1, maar door het werk dat Christus voor ons volbracht heeft. Paulus zou het dan ook vreemd vinden als de Romeinse christenen in zonde zouden voortleven.
Het ‘gestorven zijn’ aan de zonde verbindt Paulus vervolgens aan de christelijke doop: ‘Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?’ (vers 3). De andere edities van de Statenvertaling vertalen ‘Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn…’. Het woord ‘zovelen’ laat ruimte voor de suggestie alsof Paulus rekening houdt met verschillende (christelijke) dopen. Er is echter maar één christelijke doop (Ef. 4:5). Paulus spreekt hier alle gemeenteleden aan. Dat zijn mensen die nog zondigen (daarom vermaant hij ze in dit hoofdstuk), maar ook ‘geliefden van God’ (Rom. 1:7), die ‘aan de zonde gestorven zijn’ (Rom. 6:2), ‘in Christus Jezus gedoopt zijn’ (Rom 6:3). Voor Paulus bestaat de gemeente uit gedoopte volgelingen van Christus. Niemand uitgezonderd.

In de Naam van

‘In Christus Jezus gedoopt zijn’ betekent: ‘in de naam van Christus Jezus’ gedoopt zijn.2 De uitdrukking ‘in de naam van’ doet denken aan een omroeper op zijn paard, die in een dorpje ‘in de naam van de koning’ allerlei geboden afkondigt. Deze omroeper spreekt namens de koning. Die kan immers niet aanwezig zijn, maar keurt goed wat de omroeper zegt en stemt er volledig mee in. Zo zou je het ook bij de doop kunnen zien. Namens God (Vader, Zoon en Heilige Geest)3 doopt de voorganger de dopeling. Met andere woorden, God doopt de dopeling. Als God Zijn toestemming niet geeft aan de doop, is de doop zonder waarde. De doop moet dan ook volgens Gods voorschriften, te vinden in de Bijbel, plaatsvinden.
Het nieuw-testamentische ‘in de naam van’ gaat echter veel verder dan het woord ‘namens’. Met dopen in de Naam van Jezus, of zoals Romeinen 6:3 zegt, ‘in Christus Jezus gedoopt zijn’, wordt duidelijk gemaakt, dat de dopeling eigendom van Christus is geworden.4
Galaten 3:27 drukt het nog sterker uit: ‘Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.’ Dat komt heel dichtbij. Gedoopt in Christus is ‘Hij in mij en ik in Hem’. Alleen zo hebben we deel aan de verbondsbeloften die aan Abraham – als vader van alle gelovigen uit Joden en heidenen5 – zijn gedaan. Galaten 3:29 zegt het zo: ‘En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.’ Ben je in Christus gedoopt, dan ben je een waar kind van Abraham en deel je in Gods zegeningen aan hem.6

Begraven

In Romeinen 6:3 wordt er een isgelijkteken gezet tussen ‘in Christus Jezus gedoopt zijn’ en ‘in Zijn dood gedoopt zijn’. De doop maakt duidelijk dat de dopeling gestorven is met Christus aan het kruis. Paulus zegt dat ook: ‘Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven’ (Gal. 2:20).

De doop wordt dan ook voorgesteld als een graf. Zoals Christus stierf en begraven werd, zo geldt dat ook voor de dopeling. Het is alsof we zelf de dood aan het kruis ondergaan hebben en begraven zijn, waardoor we vrij zijn van de zonde (‘want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde’, Rom. 6:7). Om met een variant op het (hertaalde) Avondmaalsformulier te spreken: “Als je gedoopt wordt en zo dikwijls als je daaraan terug denkt, ‘wordt u door dit betrouwbare teken en onderpand herinnerd aan en verzekerd van Mijn hartelijke liefde en trouw voor u. Want Ik geef voor u Mijn lichaam aan het kruishout over in de dood en vergiet Mijn bloed voor u, omdat u anders de eeuwige dood had moeten sterven.’7 Ik ben voor u gestorven en weer opgestaan zodat u eeuwig leven ontvangt, even zeker als voor ieders oog de doop laat zien dat u gestorven en begraven bent en weer opgestaan bent uit het water.”

Oud en nieuw leven

Jezus noemt Zijn lijden ook een doop.8 Als ik gedoopt word, wordt zichtbaar gemaakt dat Christus’ doop, Zijn lijden en sterven, ook voor mij geldt. Door de doop wordt de dopeling verbonden met het heilsfeit dat Christus is gestorven. Ook voor hem! En dat blijft niet beperkt tot een constatering. Daar zit een bedoeling achter: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.’ (Rom. 6:4). Door de doop worden we – net als Christus – begraven in de dood. Opdat (= met de bedoeling, ten einde) we in een nieuw leven zouden wandelen. De begrafenis van het oude leven is nodig om in het nieuwe leven te kunnen opstaan. Dat vergeten we wel eens. Zo graag snoepen we van twee walletjes: het oude en het nieuwe leven. We zitten vaak zo vast aan zondige gedachten en gewoonten. De doop maakt duidelijk hoe radicaal de scheiding met het oude leven is: ‘opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen’ (Rom. 6:6). Als je gedoopt bent, kun je niet twee heren dienen.9 Paulus werkt dit uit in Romeinen 6.10
Toch wil dit niet zeggen, dat je als gedoopte nooit meer zonde doet. Zolang we op deze aarde rondlopen, zijn we nog ‘verkocht onder de zonde’ (Rom. 7:14). Paulus verzucht dan ook in Romeinen 7: 23, 24: ‘Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?’ Dr. A. van de Beek heeft het – in navolging van Han Adriaanse – over ‘eens christens ongelukkige bewustzijn’. ‘Juist als je serieus christen wilt zijn, blijkt dat je geen geheiligd leven kunt opbouwen als voorbeeldig bestaan van een nieuwe samenleving. Denkpatronen en invloeden van buiten zijn niet anders dan bij anderen. Uiteindelijk ben je ook maar een mens – en uit de aarde aards.’11

Opgestaan

Dat nieuwe leven zal op aarde nog een strijd zijn, dat wel. Maar de doop laat ons zien dat het niet om onze strijd gaat, om ons geloof om straks bij God te kunnen zijn. Nee, het gaat om het volbrachte werk van Christus, waarin wij mogen delen. Hij is gestorven en de gedoopte met Hem. Zodat de gedoopte een nieuw eeuwig leven kan leven.12 Zoals Christus opstond, zo zullen we ook opstaan: ‘Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding’ (vers 5). ‘Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven’ (vers 8). De doop symboliseert het met Christus begraven zijn in de dood, maar daar hoort bij dat we op zullen staan (zoals Christus ook uit de doden opgewekt is). Immers, je blijft niet in het doopwater, maar komt er ook weer uit omhoog. De macht van de zonde is gebroken!13

Doop is geloofsversterkend

Als we hierbij stilstaan, wat is dan de doop – net als het Heilig Avondmaal – een geloofsversterkend middel! Zo zeker als ik gedoopt ben, zo zeker als ik het brood eet en de wijn drink, zo zeker mag ik weten dat Christus’ kruisverdienste ook voor mij geldt. Ik ben ‘rechtens vrij van de zonde’ (vers 7). De Statenvertalers merken hierbij op: ‘dat is, van hare macht vrijgemaakt of verlost. Want hier wordt eigenlijk niet gesproken van de vergeving der zonden, gelijk in de vijf voorgaande hoofdstukken [van Romeinen], maar van de vernietiging van de macht der zonde; ene gelijkenis, genomen van een mens, die van den rechter gerechtvaardigd of vrijgesproken zijnde, ook meteen van de banden verlost en vrijgelaten wordt.’ De gedoopte is vrij van de zonde. Hij zit er niet meer aan vast, al blijft hij zondigen. Hij moet daartegen strijden, zoals Paulus ook opmerkt in Romeinen 7. Een gearriveerd christendom kent de Bijbel niet. Gods Woord spreekt met twee woorden: het ‘reeds’ en ‘nog niet’. Het is daarom niet zo, dat, als je gedoopt bent, je helemaal ‘klaar’ bent. De Heere wil, dat we groeien in geloof.14 Paulus vermaant dan ook de gedoopten (Rom. 6: 12,13). Tegelijkertijd kan Paulus stellen: ‘Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade’ (vers 14). Eerst een vermaning, maar daarna de belofte. De zonde zal niet heersen over u. Immers, Christus is gestorven en de dopeling met Hem. Het doopwater maakt dat duidelijk. Onze zonden zijn weggedaan door Christus’ offer.

Consequenties

De doop heeft daarom diep-ingrijpende consequenties. Het is voor Paulus onbestaanbaar om gedoopt te zijn en er niet naar te leven. De doop maakt duidelijk dat we ‘onder de genade zijn’15 en daarom juist ons verre moeten houden van de zonde. Vandaar Paulus’ vermaningen. Maar ondertussen kan hij God ook danken, dat de gedoopten het Evangelie gehoorzamen: ‘Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent. En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid’ (vers 17, 18).

« alle Bijbelteksten | volgende Bijbeltekst »


Voetnoten

1 Zie de kanttekeningen van de Statenvertalers bij Romeinen 6:2.

2 Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen (Dr. J.H. Bavinck en Dr. A.H. Edelkoort red.) deel 8: Handelingen-Openbaringen (Baarn z.j.). Kanttekening bij Romeinen 6:3.

3 Vergelijk Mattheüs 28:19: … hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest… In Handelingen 2:38 en 8:16 wordt echter gesproken over dopen enkel in de ‘Naam van Jezus Christus’. Dat heeft vaak discussies opgeleverd over de juiste doopformule. De kanttekeningen van de Statenvertaling merken bij Handelingen 8:16 op: ‘Door deze woorden wordt niet uitgedrukt de vorm van den doop, waarvan Christus spreekt Matth. 28:19, maar het einde waartoe de doop diende, namelijk om hun te betekenen dat zij door den doop Christus en Zijne gemeente werden ingelijfd; Rom. 6:3; Gal. 3:27.’ De discussie over de juiste doopformule laat ik hier verder rusten.

4 Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen (Dr. J.H. Bavinck en Dr. A.H. Edelkoort red.) deel 8: Handelingen-Openbaringen (Baarn z.j.). Kanttekening bij Romeinen 6:3.
5 Vergelijk Romeinen 4:11,12 ‘… opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden; en om een vader te zijn van hen die besneden zijn, voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham dat hij had toen hij nog onbesneden was.’
Zie ook 1 Petrus 3:6, tegen de vrouwen van de gemeente: ‘zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde. U bent kinderen van haar geworden, als u goeddoet en niet bevreesd bent voor enig ding dat u angst zou kunnen aanjagen.’

6 Galaten 3:9: ‘Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.

7 Of in de woorden van het klassieke Avondmaalsformulier: ‘zult gij daardoor, als door een gewisse gedachtenis en pand, vermaand en verzekerd worden van deze Mijn hartelijke liefde en trouw jegens u, dat Ik voor u (daar gij anders den eeuwigen dood had moeten sterven), Mijn lichaam aan het hout des kruises in den dood geve, en Mijn bloed vergiete …’

8 Lucas 12:50: ‘Maar Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is.’

9 Mattheüs 6:24: ‘Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.’

10 Romeinen 6:12-23: ‘12 Laat de zonde dan niet in uw sterfelijk lichaam regeren om aan de begeerten daarvan te gehoorzamen. 13 En stel uw leden niet ter beschikking aan de zonde als wapens van ongerechtigheid, maar stel uzelf ter beschikking aan God, als mensen die uit de doden levend geworden zijn. En laat uw leden wapens van gerechtigheid zijn voor God. 14 Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade. 15 Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! 16 Weet u niet dat aan wie u uzelf als slaaf ter beschikking stelt tot gehoorzaamheid, u slaaf bent van wie u gehoorzaamt: óf van de zonde, tot de dood, óf van de gehoorzaamheid, tot gerechtigheid? 17 Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent. 18 En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid. 19 Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de andere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging. 20 Want toen u slaaf van de zonde was, was u vrij ten aanzien van de gerechtigheid. 21 Wat voor vrucht dan had u toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. 22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven. 23 Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeuwig leven, door Jezus Christus, onze Heere.

11 Dr. A. van de Beek, Gespannen liefde. De relatie van God en mens (Kampen 2000), 42.

12 Romeinen 8: 10:  ‘Als Christus echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.’

13 Romeinen 6:6: ‘Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.’

14 Psalm 92:13: ‘Wie in het huis van de HEERE geplant zijn, die mogen groeien in de voorhoven van onze God.’
Hebreeën 6:1a: ‘Laten wij daarom het eerste onderwijs met betrekking tot Christus laten rusten, en doorgaan tot de volmaaktheid…’

15 Romeinen 6:15: ‘Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!’