H.F. Stander e.a.

print

H.F. Stander en J.P. Louw, De doop in de vroege kerk

 

In de discussie rond zuigelingen- en gelovigendoop zou eigenlijk alleen gekeken moeten worden naar wat de Bijbel zegt over de betekenis van de doop. Maar zoals bij bijna elk onderwerp waarin christenen van mening verschillen, wordt ook de kerkgeschiedenis erbij gehaald om het eigen gelijk te staven. De interpretatie van bronnen kan echter verschillen. De geleerden van nu zijn er immers tóen niet bij geweest.

Dit boekje wil vooral de bronnen laten spreken, maar ontkomt er ook niet aan om conclusies te trekken, die door anderen worden betwist. De auteurs van De doop in de vroege kerk stellen het volgende vast:

  • De christelijke doop is in de vroege kerk een symbolisch teken van wedergeboorte. De doop laat symbolisch zien, dat de dopeling wordt wedergeboren. Daarnaast is de doop een performatieve handeling voor de vergeving van zonden, dat wil zeggen: de doop zelf zorgt ervoor dat de zonden van de dopeling worden afgewassen en vergeven. Romeinen 6 speelt in de dooptheologie van de eerste drie eeuwen een cruciale rol.
  • De doop vereiste een vooraf openlijk beleden geloof.
  • Soms ging de doop vergezeld van duivelbezwering/het afzweren van de duivel, zalving met olie en handoplegging.
  • In de tweede helft van derde eeuw kwam de zuigelingendoop op in Noord-Afrika; in de tweede helft van de vierde eeuw kwam de zuigelingendoop-praktijk ook in Europa en Azië in zwang.
  • Door de performatieve functie van de doop – de doop schonk de dopeling 1) vergeving van zonden, 2) toegang tot het Koninkrijk der hemelen (behoudenis) en/of 3) een aantal zegeningen – trad er een verschuiving op in het moment van dopen. In sommige gebieden pleitte men voor een opschorting van de doop, bij voorkeur tot zo kort mogelijk voor de dood. Dit vanuit de gedachte, dat je door je doop zo gereinigd was, dat je naar de hemel kon. Anderen pleitten juist voor een zo vroeg mogelijke doop, want als je ongedoopt zou sterven, ging je verloren. En je wist immers niet wanneer de dood kwam.
  • De doop hield volgens velen de vergeving van zonden in. Sommigen redeneerden dat de doop zorgde voor afwassing van alle toekomstige zonden, anderen stelden dat de doop alleen bevrijdt van de erfzonde.
  • De doop werd in de eerste vier eeuwen van het christendom vooral bediend aan volwassenen en grote kinderen. De gedachte dat je niet ongedoopt mocht sterven en dat de doop (alle) zonden wegnam, zorgde ervoor dat de doop uiteindelijk aan zuigelingen bediend ging worden. Zo werd de doopceremonie – in plaats van Christus – de zekerheid voor eeuwige verlossing.
  • Een extra onderbouwing voor het vroege doopmoment werd gevonden in de analogie tussen besnijdenis en doop. Ook de besnijdenis vond immers plaats bij zuigelingen. Van een verbondstheologie was echter nog geen sprake. Het ging om de analogie tussen doop en besnijdenis.
    De koppeling tussen doop en besnijdenis werd relevant toen de kwestie van de doopleeftijd essentieel werd.
  • Aangezien de kerk vond dat zij alleen de doop mocht bedienen, kreeg de kerk zo de sleutels in handen om het heil uit te delen. Dit paste in de ontwikkeling van de groeiende macht van de Rooms-Katholieke Kerk.
  • Vaak wordt gesteld dat in het Nieuwe Testament al toespelingen op de zuigelingendoop zijn te vinden. Dit is niet juist. De gelovigendoop was de norm. Pas in de derde eeuw – door aan de doop een performatieve functie toe te kennen – is de zuigelingendoop ontstaan. De overgang van gelovigendoop naar zuigelingendoop gebeurde in een tijd toen het christendom al een wijdverspreid fenomeen was.

Of de lezer het nu eens of oneens is met de conclusies die Stander en Louw trekken, één ding wordt in ieder geval duidelijk: in de Vroege Kerk golden er vaak heel andere visies op de betekenis van de doop dan wat nu onder zuigelingen- en gelovigendopers aangehangen wordt. Daardoor zijn de bewuste citaten van kerkvaders niet zomaar te gebruiken in de hedendaagse doopdiscussie.
En het blijft natuurlijk vreemd om de vroege christenen op te voeren om je (zuigelingen)doopvisie te onderbouwen, terwijl volstrekt voorbijgegaan wordt aan de performatieve betekenis van de doop in de Vroege Kerk en de doophandelingen als zalving en duiveluitdrijving, die de christenen toen hanteerden.

Prof. dr. H.F. Stander, prof.dr. J.P. Louw, De doop in de vroege kerk, Veenendaal 2010, ISBN 978-90-812183-5-1