☰ Menu

Jan Peppink, De kerkleer tegen het licht van de Bijbel

Vanuit bestudering van de doopteksten in de Bijbel kan men tot de conclusie komen dat de gereformeerde leer over de kinderdoop het niet bij het rechte eind heeft. Het gevolg hiervan is, dat dan ook anders tegen de gereformeerde verbondsleer moet worden aangekeken.
Sommige ‘gelovigendopers’ bewandelen een andere route. Er zijn er velen, opgegroeid in gereformeerde, reformatorische kerken, die zich gaan verdiepen in de rol van Israël in Gods handelen. Zij ontdekken dat de doop niet in de plaats van de besnijdenis is gekomen. Dat is voor hen de reden om vraagtekens bij de gereformeerde verbondstheologie te zetten. En van daaruit ook de zuigelingendoop af te wijzen. Peppink bewandelt deze weg. Hij zet niet alleen vraagtekens bij de gereformeerde verbonds- en doopleer, maar hij wijst ook de gereformeerde verkiezingsleer af.

Verkiezingsleer

Peppink behandelt de gereformeerde verkiezingsleer aan de hand van de Dordtse Leerregels, het gereformeerde belijdenisgeschrift tegen de remonstranten. Artikel voor artikel van deze leerregels (met de Bijbelverwijzingen) gaat hij langs. Hij voorziet deze van commentaar. Verkiest God mensen of kiezen mensen voor God? Peppink komt uit bij het laatste. Volgens hem klopt de gereformeerde verkiezingsleer niet. Het is verleidelijk om hier uitgebreid op in te gaan, maar dit valt voor een groot deel buiten het bestek van de inhoud van deze site. Al raakt het wel de visie op de doop. Deze behandelt hij in het laatste gedeelte van het boek (blz. 308-411).

Gespreksstof

Peppink toont zich een kritische lezer. Op haast juridische wijze pluist hij Bijbelteksten uit (die ook allemaal worden uitgeschreven, zodat de lezer kan controleren waar Peppink zich op baseert). Zo behandelt Peppink de juiste dooppraktijk, allerlei doopteksten, het gereformeerde doopformulier en de gedeelten over de doop in de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hierdoor is dit gedeelte van het boek zeer geschikt om over in gesprek te gaan met aanhangers van de zuigelingendoop uit de gereformeerde traditie.

Kritisch

Gezien Peppinks vlijmscherpe kritiek, word je als lezer ook kritisch richting de auteur. Regelmatig heeft Peppink het over ‘de’ kerkleer, maar gaat hij voorbij aan het feit dat gereformeerde christenen die op verschillende wijze interpreteren. Niet elke gereformeerde zal meer zeggen dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, al staat het zo in het doopformulier (blz. 340). En dat men ‘door de doop in het verbond wordt ingelijfd’ (blz. 350) zal ook niet iedere gereformeerde beamen. Immers, er zijn er ook die zeggen dat kinderen van gelovige ouders al in het verbond zijn en daarom ook het verbondsteken dienen te ontvangen. Ook zijn er genoeg gelovigen, die op grond van 1 Korinthe 7:14 menen, dat kinderen van gelovige ouders (verondersteld) wederom geboren zijn of kinderen van God zijn, al kan Peppink zich dat niet voorstellen (blz. 387). Terecht moet Peppink niets hebben van veronderstellingen, waar aanhangers van de zuigelingendoop zich vaak schuldig aan maken (blz. 357). Echter, Peppink valt ook in die valkuil door veronderstellingen te doen (blz. 99, 360).
Soms is de auteur te stellig. In het doopformulier staat dat wij door God in de doop worden geroepen en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Peppink zegt dan: ‘Nergens lezen wij echter dat de doop daartoe oproept of verplicht’ (blz. 372). Kun je dat zo stellig zeggen, als je Romeinen 6 leest? Na uitleg over de betekenis van de doop wordt daar – als een logisch vervolg – een oproep gedaan om de zonde niet te laten heersen (vers 12) en niet meer te zondigen (vers 15).
Op grond van Romeinen 8:26-27 wil Peppink geen mening geven over het gebed voor de doop in het doopformulier (blz. 385). Een opmerkelijk standpunt, zeker in het licht van Jacobus 4:3. Als het gebed niet juist is, mag daar dan niets van gezegd worden?
Ach, het zijn details in het geheel van zijn betoog over de doop. Een betoog, dat aan de hand van de Bijbel laat zien dat de zuigelingendoop daar niet uit opkomt. Integendeel. In ruim honderd bladzijden toont Peppink aan, dat de gelovigendoop de enige juiste doop is.

Logica

Eén punt dat Peppink in zijn boek te berde brengt, bleef echter haken. Vaak wordt gezegd: Gaan geloven is 100% Gods werk en 100% eigen verantwoordelijkheid van de mens. Van een spanning tussen Gods werk en ’s mensen verantwoordelijkheid wil Peppink helemaal niet weten (blz. 91). Bij Peppink moet alles logisch te beredeneren zijn, anders kan hij er weinig mee (zie bijvoorbeeld blz. 17, 92, 238).
De auteur legt – overigens terecht – het accent bij het geloof (en niet op zaken als uitverkiezing of verbond). De Bijbel roept op om te geloven, niet om uit te zoeken of je uitverkoren bent of in het verbond zit. Maar het ‘gaan geloven’ is volgens Peppink volledig een daad van de mens: ‘  … want de Here God schenkt het geloof niet en Hij onthoudt het ook niet! Het laatste wat God zou doen is mensen het ongeloof schenken! Immers, Hij wil dat allen behouden worden!’(blz. 205). De gave van het geloof bestaat niet (blz. 206).  Peppink redeneert logisch door. Hij stelt: Als het geloof een geschenk van God zou zijn, betekent dit, dat de oorzaak van ongeloof ook bij God moet liggen (blz. 203). Dat kan volgens Peppink niet. En aangezien dat niet kan (de mens is zelf verantwoordelijk) is het geloven dus volledig een  daad van de mens. Aldus Peppink.
Kun je altijd zo logisch redeneren? Wie de Bijbel leest, ontdekt dat logisch redeneren niet altijd opgaat. Het ligt vaak genuanceerder en minder zwart-wit. Minder duidelijk ook. Het is altijd zaak om de hele Bijbel te onderzoeken in plaats van een enkele tekst. Iets wat Peppink overigens zelf ook zegt.
Door te stellen dat geloven alleen een daad van de mens is, veronderstelt Peppink dat de mens vrij is om wel of niet te gaan geloven. Immers, van een verkiezing wil hij niet weten. Maar is de mens vrij om te kiezen? Neem de farao van Egypte die het volk Israël niet wil laten gaan. Okay, het gaat hier niet om wel of niet gaan geloven, maar om zondigen (Exodus 9:34). De eigen wil is hier echter wel in het geding. Enerzijds kiest de farao er zelf voor om het volk niet te laten gaan (onder andere Exodus 8:15, 32, 34). Anderzijds verhardt God het hart van de farao (onder andere Exodus 4:21; 7:3; 9:12; 11:10; 14:8). Hoezo een vrije wil? Romeinen 9:14-23 beschrijft de spanning: ‘…Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! Want Hij zegt tegen Mozes: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben. Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt. Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde. Dus hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.’
Logisch is dit niet op basis van bijvoorbeeld 1 Timotheüs 2:3-4 (God wil dat alle mensen tot kennis der waarheid komen). Helaas behandelt Peppink niet de consequenties van zijn stellingname dat geloof geen gave van God is. Hoe verhoudt zich zijn uitgangspunt tot het werk van de Heilige Geest in de mens?

Geloof een gave van God?

Allerlei teksten die na oppervlakkige lezing doen vermoeden, dat het geloof een gave van God is, legt Peppink net anders uit. Zo behandelt hij Efeze 2:8 (blz. 182, 203): ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God’. ‘Het is een gave’ in de tekst verwijst naar ‘genade’ en niet naar ‘geloof’. Peppink: ‘Het is de genade-gave, een onverdiende zegen, van God, dat het behoud wordt geschonken, op grond van het geloof’(blz. 182). Vanuit het Grieks klopt deze uitleg. ‘Genade’ is in het Grieks een onzijdig woord en ‘geloof’ is een vrouwelijk woord. ‘Het’ is een onzijdig lidwoord en verwijst dus naar de genade. Maar is daarmee gezegd dat geloof dus geen gave van God is?
De argumentatie van Peppink klinkt overtuigend, maar de Bijbel geeft genoeg aanleiding om hier eerst verdere studie van te maken. Zie bijvoorbeeld de volgende teksten, die Peppinks’ idee dat geloven enkel een daad van de mens is, lijken te ondergraven:
Johannes 6:44, 65: ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt…’; ‘Daarom heb Ik u gezegd dat niemand tot Mij komen kan, tenzij het hem door Mijn Vader gegeven is.’ (Mag je hieruit concluderen, dat God het geloof geeft?).
Romeinen 2:4: ‘Of veracht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en geduld, zonder te weten dat de goedertierenheid van God u tot bekering leidt?’ (De goedertierenheid van God leidt tot bekering).
Romeinen 12:3: ‘…naar de mate van geloof zoals God die aan ieder heeft toebedeeld.’ (God bedeelt (de mate van) het geloof toe).
1 Korinthe 4:7: ‘En wat hebt u dat u niet hebt ontvangen?…’(Geldt dat niet voor het geloof?).
2 Korinthe 4:6: ‘…God (…) is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus (God schijnt in het hart; in tegenstelling tot de ongelovigen, die verblind zijn door de god van deze eeuw, vers 4).
2 Korinthe 5:20: ‘…laat u met God verzoenen.’ (Waarom staat hier ‘laat’, als het geloof (waardoor je verzoend wordt) enkel een daad van de mens is?).
Filippenzen 1:29: ‘Want aan u is het uit genade gegeven in de zaak van Christus niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden,’ (het accent ligt hier op het lijden, zegt Peppink (blz. 204), maar er staat hier toch ook dat het uit genade gegeven is om in Hem te geloven?)
Filippenzen 2:12b, 13: ‘…werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.’ (het geloven is én een opdracht én een werk van God).
Over al deze teksten zijn boeken vol te schrijven. Peppinks stellingname dat geloven puur mensenwerk is, zorgt er in ieder geval voor dat vanzelfsprekendheden niet meer vanzelfsprekend zijn. Hij gooit zoveel overhoop, dat het je soms duizelt. Zijn boek is daarmee een echte hersenkraker!

Toontje

Voor mensen die serieus theologie willen bedrijven, gaat echter het toontje dat Peppink regelmatig aanslaat, irriteren. In het vuur van zijn betoog wordt hij soms emotioneel, dan weer cynisch, boos of arrogant. Zo vindt hij dat er tussen voorgangers ‘rare vogels’ zitten (blz. 163) en beticht hij de (opstellers van de) Dordtse Leerregels van ‘flauwekul’ (blz. 179), ‘psychologische oorlogsvoering’, ‘pure intimidatie’ (blz. 244-245), ‘men draait nog verder door’ (blz. 281), op hol slaan in de fantasie (blz. 290) en ‘geestelijke manipulatie’ (blz. 307). Dergelijke uitspraken voegen niets toe aan de discussie en scheppen eerder afstand. Jammer. Gelijk hebben én gelijk krijgen zijn twee verschillende zaken. Het vereist wijsheid, ook in de woordkeuze, om bij de lezer beiden te bewerkstelligen.
Wil Peppink met zijn geschrift meer mensen bereiken, dan moet hij ons inziens drie zaken doen:
1) een verkorte versie uitgeven, zodat meer mensen zijn boek ter hand zullen nemen.
2) kijken naar de Bijbelvertaling die hij gebruikt. Nu is dat de NBG ’51, die inmiddels vervangen is door andere vertalingen.
3) zijn teksten ontdoen van emotionaliteit. Het gaat uiteindelijk om wat het Woord zegt.

Ondanks Peppinks toontje is zijn boek het waard om in alle kerken die de Dordtse Leerregels als belijdenisgeschrift hanteren, uitgebreid te bespreken. Het boek is een hulpmiddel om de eigen leer tegen het licht van de Bijbel te houden. Laat dat ook met de doopleer gebeuren. Peppink dwingt je om niet klakkeloos je dominee of belijdenisgeschrift na te spreken, maar Bijbelonderzoek te doen. Is dat steeds weer nodig? Ja! Elke boodschap moet getoetst worden (Handelingen 17:11). Mensen kunnen zich immers vergissen. Dat geldt voor iedereen, ook voor Peppink. De oproep is echter om alles te toetsen aan Gods Woord. En daaruit consequenties te trekken. Maar daar is moed voor nodig.

Jan Peppink, De kerkleer tegen het licht van de Bijbel. Bijbelstudie naar aanleiding van de Dordtse Leerregels, uitgeverij Boekenbent, Alphen aan den Rijn 2013, ISBN 978-94-6203-426-6